30325 |
bovenlicht |
bovenlicht:
bǭvǝlēxt (L324p Baexem),
spinnekop:
spenǝkǫp (L324p Baexem)
|
Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.]
II-9
|
17618 |
bovenlip |
bovenlip:
bòvenlup (L324p Baexem)
|
bovenlip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
31711 |
bovenste handvat |
(bovenste, rechtse) handvat:
hantj˲vat (L324p Baexem)
|
Het bovenste handvat van de steel van de zeis, dat in de linkerhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het lange T-vormige handvat, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de opgaven opgenomen waar het bovenste handvat kort en recht is of waar dit bovenste handvat ontbreekt (model B). Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het onderste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (bovenste, lange, grote, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A1 en B1.' [N 18, 67b; N C, 3b1; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
26743 |
bovenste handvat van de heizicht |
bovenste handvat:
bǭvǝstǝ hantjvat (L324p Baexem)
|
Bij een aantal opgaven van informanten is het niet duidelijk of het hier om het bovenste of onderste handvat gaat. [N 18, 77 c; I, 26d]
II-4
|
20140 |
box |
box:
nellie leuptj al inne box
boks (L324p Baexem)
|
box: Nellie loopt al in de box (maar midden in de kamer durft ze nog niet). [DC 39 (1965)]
III-2-2
|
20807 |
braadworst |
braadworst:
braodworst (L324p Baexem),
broadworst (L324p Baexem),
varkensgehakt verwerkt tot worst
broadworst (L324p Baexem),
metworst:
varkensgehakt verwerkt tot worst
mètworst (L324p Baexem)
|
braadworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
18953 |
braaf |
braaf:
braae wichter (L324p Baexem),
braaf (L324p Baexem),
e braae wicht (L324p Baexem),
et wicht is braaf (L324p Baexem),
het kindj is braaf (L324p Baexem),
⁄t kindj is braaf (L324p Baexem),
zoet:
zeut (L324p Baexem)
|
braaf, gezegd van een kind [N 06 (1960)]
III-1-4
|
33653 |
braakland |
vogelwei:
vogelwei (L324p Baexem)
|
Stuk land of akker dat men één of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.]
I-8
|
33654 |
braakliggen |
braak:
brǭk (L324p Baexem),
braken:
brǭkǝ (L324p Baexem),
vogelwei:
vōgǝlwęi̯ (L324p Baexem)
|
Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.]
I-8
|
24501 |
braambes |
braamberen:
broambeer (L324p Baexem),
bramelten:
broməltə (L324p Baexem),
bramerten:
braomerte (L324p Baexem)
|
braam(bessen) [RND] || braam^bes || braambes [Roukens 03 (1937)]
III-4-3
|