e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L413p plaats=Helchteren

Overzicht

Gevonden: 2273
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boerenzwaluw, zwaluw zwalf: zwālf (Helchteren), zwaluw: zwalwə (Helchteren) zwaluw [Willems (1885)] || zwaluw (mv.) [RND] III-4-1
boerin boerin: buren (Helchteren) [L 1, a-m; S 6; Wi 18; monogr.] I-6
boertje boer: boer (Helchteren) boertje doen; als een baby gedronken heeft moet het een boertje doen [DC 47 (1972)] III-2-2
boertje, kleine boer boertje: burkǝ (Helchteren) Keuterboer, bewoner van een kleine boerderij; soms wordt er uitdrukkelijk bij vermeld dat het bedrijf minder dan ongeveer 3 ha telt, of dat de boer niet een volwaardig paard tot zijn beschikking heeft. Voor vatsji (hier met betekenisuitbreiding), zie het lemma "koewachter" (1.3.14). [A 30A, 3c en 3e; monogr.; add. uit Wi 2] I-6
bolster van de okkernoot boester: bôster (Helchteren) bolster (van) [ZND 33 (1940)] I-7
bonk- of grauwveen bouwlaag: bouwlaag (Helchteren) De bovenste laag in het veen. Deze bonklaag behoort tot het voedselarme veen en bestaat voor het overgrote deel uit weinig of niet vergaan sphagnum of veenmos. Turf uit deze laag dient vooral als aanmaakturf. [I, 2e; N 27, 19a] II-4
bont en blauw slaan blauw en groen slaan: bl"ə ɛn XRüün gəslāgə (Helchteren) bont en blauw geslagen [RND] III-1-2
boog boog: boog (Helchteren), ne boohch (Helchteren), flitsboog: flitsboog (Helchteren) boog [GTRP (1980-1995)] || Boog. [Willems (1885)] || Hoe heet een boog dien de kinderen maken van een buigbaren stok en een koord? [ZND 32 (1939)] III-3-2
boom (alg.) boom: bum (Helchteren) boom [RND] III-4-3
boomgaard bogaard: boögerd (Helchteren), bōgərt (Helchteren) boomgaard [ZND 22 (1936)] I-7