e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q211p plaats=Bocholtz

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
werk (zn) werk: werk (Bocholtz) werk; ben je klaar met je -? [DC 03 (1934)] III-3-1
werkdag werkeldag: wérkeldaagse kléjer (Bocholtz) door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)] III-3-1
werken werken: wirəkə (Bocholtz) werken [RND] III-3-1
werkschoen werkschoen: wērksjong (Bocholtz) ploegschoenen [bow-, werkschoon] [N 24 (1964)] III-1-3
wesp wespel: wespel (Bocholtz) wesp [DC 09 (1940)] III-4-2
wezel wezel: wi.əzəl (Bocholtz) wezel III-4-2
wieden, algemeen geden: jē̜nǝ (Bocholtz) Onkruid bestrijden in het algemeen, ongeacht de manier waarop of het gereedschap waarmee dat gebeurt. Vergelijk ook de meer specifieke handelingen in de andere lemmaɛs van deze paragraaf. De benamingen voor het object onkruid, dat in de woordtypen tussen haken is geplaatst, vindt men in het lemma Onkruid, Algemeen. [N 15, 2; N Q, 11b; JG 1a, 1b, 2c; A 47, 11b; L B2, 272; L 8, 92; S 43, Wi 39; monogr.; add. uit N 18, 8b; A 39, 1b] I-5
wiel rad: rat (Bocholtz), meervoud  rār (Bocholtz) Algemene benaming voor het wiel van een kar of een wagen. De karren en wagens hebben aanvankelijk houten wielen met daarrond een ijzeren band, om slijtage tegen te gaan. Na de tweede wereldoorlog werden deze houten wielen geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. Afhankelijk van de omtrek heeft een wiel tien tot veertien spaken. [N 17, 57a-b + add; N 18, 99 + add; N G, 4; JG 1a + 1b; Gi 1,1; L 20, 21; L 38, 41; A 2, 60; A 4, 21; A 43, 1a-b; Wi 5; S 29; monogr.] I-13
wielband beslag: bǝšlāx (Bocholtz), reep: rēf (Bocholtz) De ijzeren hoepel die door de smid om de houten velg van een kar of wagen wordt gelegd. Zie ook afb. 209a. [N G, 46a; N 17, 67; A 42, 17; JG 1a; JG 1b; L 20, 20c; A 4, 20c; N 33, 8 add.; monogr.; Vld.; div.] II-11
wielsteunen streven: štrēvǝ (Bocholtz) De latten, balkjes of ijzers die het spoorwiel van de rosmolen ondersteunen. [N D, 29] II-3