e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q211p plaats=Bocholtz

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
witte kwikstaart kwikstaartje: kwiksjtätsje (Bocholtz) kwikstaart, wit [DC 26 (1954)] III-4-1
wittebrood weg: Syst. Veldeke  wek (Bocholtz) Kent uw dialect het woord weg of wig = een wittebrood. A.u.b. ook de dialectvorm van uw plaats opgeven en eventueel de betekenis toelichten. [N 16 (1962)] III-2-3
woensdagx goensdag: joosdeg (Bocholtz) dag; woensdag [N 07 (1961)] III-4-4
wolfsgebit, gebroken gebit gebroken gebit: jǝbrǭxǝ jǝbes (Bocholtz) Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43] I-10
wonderen doen wonderen doen: wóngere doeë (Bocholtz) Wonderen doen/verrichten. [N 96D (1989)] III-3-3
woonwagen woonwagen: woeënwaan (Bocholtz) Woonwagen. III-3-2
wormbulten knoden: knø̄ (Bocholtz) In de zomer leggen runderhorzels hun eitjes aan de haren van het rund. Na enkele dagen kruipen er larven uit de eitjes. Deze dringen het lichaam binnen langs de haren en het haarzakje, doorboren de huid en groeien langzamerhand uit. In de winter komen ze vooral onder de huid van de rug terecht. Iedere plek waar een larve zit, vormt een bultje, de wormbult. Om te kunnen ademen doorboort de larve de huid van het rund. Dit veroorzaakt wondjes die gemakkelijk ge√Ønfecteerd kunnen raken, waardoor zeer uitgebreide verettering kan ontstaan. Zie ook het lemma ''wormbulten'' in wbd I.3, blz. 478-479. [N 52, 22; N 3A, 83b; A 48A, 35; monogr.] I-11
worstelen ringen: rienge (Bocholtz) Worstelen. III-3-2
worstenbroodje broodje met worst: Syst. Veldeke  brödje mit woesj (Bocholtz) Worstebroodje (sezijzebreudje?) [N 16 (1962)] III-2-3
wortelklomp van een struik wortelen (mv): wōtsǝlǝ (Bocholtz) [N 27, 9c] I-8