e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L289a plaats=Hushoven

Overzicht

Gevonden: 1999
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bruiloft bruiloft: broêleft (Hushoven) bruiloft III-2-2
buffwis buff: bøf (Hushoven), buffhout: bøfhǫwt (Hushoven), buffwis: bøfwes (Hushoven) De gekookte en daarna ontschorste wis. [N 40, 3; monogr.] II-12
bui, regenbui bijs: (meervoud: beeze; verkleinwoord: beeske).  bees (Hushoven), boes: ps. blz. 69 van deel 2 (N-W).  boes (Hushoven) bui, regenbui III-4-4
buik buik: boek (Hushoven) buik (lijf) [DC 01 (1931)] III-1-1
buikpijn pijn in zijn buik: pien in miene bōēk (Hushoven) ik heb pijn in mijn buik of de buik doet mij zeer [DC 01 (1931)] III-1-2
buitenechtelijk kind voorloper: Nederweert; cf. VD s.v. "voorkind"= "kind uit een vroeger huwelijk of vóór iemnads huwelijk met een ander geboren  veurluiper (Hushoven) kind dat vóór het huwelijk geboren wordt III-2-2
bunzing fis: fis (Hushoven), vis (Hushoven, ... ) bunzing [DC 07 (1939)] III-4-2
bus bus: bus (Hushoven) bus: Wij moeten ons haasten om de - te halen [DC 27 (1955)] III-3-1
bussel kort stro beerwis: bērwɛs (Hushoven), bos: bǫs (Hushoven), wis: wɛs (Hushoven) Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28] I-4
bussel uitgedorst stro bos: bus (Hushoven) Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat] I-4