24283 |
zanglijster, lijster |
franse lijster:
Frings
fransə leͅi̯əstər (Q072p Beverst),
IPA, omgesp.
fransə lɛ̄stər (Q072p Beverst),
lijster:
lijster (Q072p Beverst),
geen fon.doc.
lijster (Q072p Beverst),
zanglijster:
IPA, omgesp.
zaŋlɛ̄stər (Q072p Beverst)
|
lijster [ZND 01 (1922)], [ZND 30 (1939)] || zanglijster (22,5 bekend; gelige, gestippelde borst en buik; broedt in grote parken en bossen; ook trekvogel; nest is van binnen glad en bruin; roep [tsp]; luide roepende zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21403 |
zaniken, zeuren |
zagen:
hè kan zaogen (Q072p Beverst)
|
Hij kan zaniken (zeuren; tot vervelens toe over hetzelfde praten). [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
32898 |
zavelen |
instrijken:
ę.nstrē.kǝ (Q072p Beverst)
|
De wetstok insmeren met de vochtige "scherpe zavel"; zie de semantische toelichting bij ''strekel'' en de daaropvolgende lemma''s. [JG 1a, 1b; add. uit N 18, 83 en L 20, 28f]
I-3
|
33142 |
zeef in de wanmolen |
rooster:
ręi̯stǝr (Q072p Beverst)
|
De zeef, in de vorm van een rooster, waarop de nog met graanafval vermengde korrels in de wanmolen vallen. Naar gelang de grootte van de korrel onderscheidt men wel de tarwezeef, de haverzeef, enz. In dit lemma gaat het alleen om het tweede deel van dergelijke samenstellingen; alleen wanneer een dergelijke samenstelling opponeert met de benaming voor de zandzeef (zie het lemma ''zandzaaf, onderste zeef in de wanmolen'', 6.3.8) is deze hier opgenomen. [N 14, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
33225 |
zeef van de aardappelsorteermachine, algemeen |
zeefrooster:
zēi̯frīstǝr (Q072p Beverst)
|
In dit lemma staan de algemene benamingen voor de zeef in de sorteermachine bijeen. Voor zover er (lexicaal onderscheiden) aparte benamingen zijn voor de specifieke zeven, zijn deze in de drie volgende lemmata verwerkt. Vaak is het meervoud opgegeven: de zeven van de sorteermachine. [N 12, 34d]
I-5
|
19472 |
zeemlap |
vensterleer:
venstərlēͅr (Q072p Beverst)
|
zeemlap [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
19644 |
zeepsop |
zeepluter:
zeͅi̯plētər (Q072p Beverst)
|
zeepsop (oplossing van zeep en water) [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
33161 |
zeer grote aardappelen |
dikke aardappelen:
dikǝ [aardappelen] (Q072p Beverst)
|
Voor de fonetische documentatie van het woord aardappelen, zie het lemma Aardappel. [N 12, 4; JG 1a; monogr.]
I-5
|
33162 |
zeer kleine aardappelen |
kleine aardappelen:
klęi̯n ētapǝlǝ (Q072p Beverst),
klitsen:
kletsǝ (Q072p Beverst),
uitraap:
ǫu̯trǭp (Q072p Beverst)
|
Naast de neutrale termen voor kleine aardappeltjes onderscheidt men de kwalitatief zeer goede kleine aardappelen die voor het poten worden gebruikt (vergelijk het lemma Pootgoed, Pootaardappelen) én de kwalitatief slechte, die als veevoeder worden verwerkt. Huiven is de plaatselijke benaming voor "knikkers". De vorm "burel" is te beschouwen als een variant van "budel" waaruit "boel" is ontstaan; zie onder "kleine boel". "Mussekoppen", een leenvertaling van "tête de moineau", betekent eigenlijk een kleine soort kolen, die als brandstof in huis wordt gebruikt. In L 292a werd de zegswijze opgegeven: "Hiej is ein österke verloren," of: "Hiej is ein österke kapot gegange". Het type "österke" staat hier voor "pater-nosterke", de rozenkrans; vergelijk ook de typen "osterkraaltjes" en "rozenkranskrallen". [N 12, 2 en 3; JG 1a; L 43, 8c; monogr.]
I-5
|
21404 |
zeggen |
zeggen:
hij dear ni auspreke, woa ter allemaal wol zegge (Q072p Beverst),
tant dē zegge, dat ze hein ni kan kome (Q072p Beverst),
zegge (Q072p Beverst),
zegə (Q072p Beverst)
|
Hij durfde niet uitspreken, wat hij allemaal wilde zeggen [ZND 46 (1946)] || Tante laat zeggen, dat ze vandaag niet kan komen [ZND 46 (1946)] || zeggen [ZND 08 (1925)], [ZND A1 (1940sq)]
III-3-1
|