33860 |
zich bij het stappen op de voorhoeven trappen |
hij treedt (zich):
hǝ trɛt (Q072p Beverst)
|
[N 8, 75 en 79]
I-9
|
19047 |
zich inbeelden |
dunken:
ook materiaal znd 27, 39
dunke (Q072p Beverst),
zich inprenten:
ook materiaal znd 27, 39
zich eenprunte (Q072p Beverst)
|
inbeelden [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) wendelen:
wenžǝlǝ (Q072p Beverst)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|
34339 |
zich schuren |
schuren:
šūrǝ (Q072p Beverst)
|
Zich schuren tegen een paal of boom vanwege de jeuk, gezegd van het varken. [N M, 7]
I-12
|
33038 |
zicht |
zicht:
zix (Q072p Beverst)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
33029 |
zichter |
zichter:
zixtǝr (Q072p Beverst)
|
Degene die de zicht en de pikhaak hanteert. [JG 1a; monogr.]
I-4
|
17975 |
ziek |
ziek:
zik (Q072p Beverst, ...
Q072p Beverst,
Q072p Beverst)
|
ziek [ZND 08 (1925)], [ZND 46 (1946)] || ziek: Daar loopt nu die man, die zn dochter (of: wiens dochter) ziek is geweest [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
17980 |
ziekte |
ziekte:
zikte (Q072p Beverst)
|
ziekte [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
17783 |
zien, kijken |
kijken:
kieken (Q072p Beverst),
kīkə (Q072p Beverst, ...
Q072p Beverst),
zien:
zīən (Q072p Beverst)
|
kijken [ZND 25 (1937)] || zien [RND]
III-1-1
|
17644 |
zijde |
zij:
zei (Q072p Beverst),
zij (Q072p Beverst, ...
Q072p Beverst),
zij(de):
zęj (Q072p Beverst)
|
de heup (zijde van het lichaam) [ZND 26 (1937)] || Hij heeft pijn in zijn zijde. [ZND 08 (1925)] || Natuurprodukt dat wordt verkregen bij het afwikkelen van de cocons waarmee het zijderupsje zich omhult totdat het zich ontpopt tot vlinder (Morand, pag. 58). Het is de grondstof voor weefsels. [N 62, 79a; N 62, 75c; N 59, 201; L 8, 117; MW; monogr.]
II-7, III-1-1
|