29574 |
aarden pot |
aarden pot:
jędǝ pǫt (Q172p Vroenhoven),
stenen pot:
stęnǝ pǫt (Q172p Vroenhoven)
|
Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.]
II-8
|
17653 |
aars |
kont:
kǫ.nt (Q172p Vroenhoven)
|
[JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35]
I-9
|
22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
hatten aos (Q172p Vroenhoven),
aast:
aosten (Q172p Vroenhoven)
|
Aas: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Ik heb de vier azen. [ZND 19A (1936)]
III-3-2
|
19009 |
abuis |
mis:
de bes mis (Q172p Vroenhoven)
|
Ge zijt abuis (= ge vergist u). [ZND 19 (1936)]
III-1-4
|
19021 |
achterdocht |
achterdenken:
iech haoj gee aatĕrdeenkĕ (Q172p Vroenhoven),
ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44
aatĕrdeenkĕ (Q172p Vroenhoven),
achterdocht:
ich hōp gen aterdoch (Q172p Vroenhoven),
ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44
aterdoch (Q172p Vroenhoven),
erg:
ich høij dōͅ gēn e͂ͅrəg in (Q172p Vroenhoven),
ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44
gén ēͅrəg īn (Q172p Vroenhoven)
|
achterdocht [ZND 01 (1922)] || ik had geen achterdocht (ik vermoedde geen kwaad) [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
33984 |
achterhaam |
achterhaam:
ā.xtǝrhǭm (Q172p Vroenhoven)
|
Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.]
I-10
|
33802 |
achterknie |
hakken:
akǝ (Q172p Vroenhoven)
|
Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12]
I-9
|
19445 |
achteruit |
terug:
tryk (Q172p Vroenhoven)
|
Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10
|
17951 |
achteruitgaan |
achteruitgaan:
ātərūtgwoͅjn (Q172p Vroenhoven),
terugtrekken:
tərəktraikə (Q172p Vroenhoven),
wijken:
wīkə (Q172p Vroenhoven)
|
achteruitgaan, wijken, deinzen [ZND 33 (1940)]
III-1-2
|
34584 |
achterwand |
hoofd:
hø̜i̯t (Q172p Vroenhoven)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|