e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L214p plaats=Wanssum

Overzicht

Gevonden: 2613
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
brandhout brandhout: brānthōlt (Wanssum) brandhout III-2-1
brandnetel brandnetel: brand˱nētǝl (Wanssum), -  brandnetel (Wanssum), netel: nētǝl (Wanssum), -  ne:tele (Wanssum) brandnetel (Urtica L.) [DC 13 (1945)] || Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b] I-5, III-4-3
brandstof stokens: stō̞kəs (Wanssum) hoeveelheid brandstof die iemand bezit om te stoken III-2-1
brasem brassem: bressem (Wanssum) brasem III-4-2
breeddorser breeddorser: briǝdǫrsǝr (Wanssum), dwarsdorser: dwarsdǫrsǝr (Wanssum) Bij deze dorsmachine werden de schoven dwars, in de breedte, of, anders gezegd, overlangs, in de opening geschoven. Hier gebeurt het eigenlijke dorsen door een molen met latten of wellen. Wompes Pelzer is een Duits fabrikaat breeddorsers, dat nog door paardekracht werd voortbewogen. Zie afbeelding 12. [N 14, 6b; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
breinaald breinaald: breinaold (Wanssum) breinaald III-1-3
brem brem: brem (Wanssum) brem [Roukens 03 (1937)] III-4-3
bretel galg: galge (Wanssum), help: hèlpe (Wanssum), lits: litse (Wanssum) bretels III-1-3
brief brief: bre.f (Wanssum) brief [RND] III-3-1
briesen pruisten: prustǝ (Wanssum) Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5] I-9