e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L289p plaats=Weert

Overzicht

Gevonden: 7826
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
balletje bij het bikkelen buut: buut (Weert, ... ), kuilenkloot: WNT: kul, Mnl. cul. Wanneer de onder 2) genoemde bet. de oorspronkelijke is, zal het woord wel van fr. couille afkomstig zijn.  koelekloet (Weert), maal: maal (Weert) Het balletje of de knikker. [N R (1968)] III-3-2
balorig eigenwijs: eigewiees (Weert), koppig: köppig (Weert, ... ) baloorig [SGV (1914)] || niet naar raad willen luisteren [balorig, balsturig, netelig, kriemelig, balkjorig, koppig, kwaad] [N 85 (1981)] III-1-4
balzak buidel: buul (Weert), zak: zak (Weert, ... ), zemenlap: zieemelap (Weert) balzak, scrotum [zak, beurs] [N 10c (1995)] III-1-1
band band: bant (Weert), reep: ręjp (Weert) In het algemeen de band die de houten duigen van een vat of kuip omspant en bijeenhoudt. De band is doorgaans van ijzer vervaardigd. Vroeger werden ook houten banden gebruikt. [A 19, 1a; monogr.] II-12
band, lint band: bant (Weert) Lintvormig weefsel van katoen, linnen, fluweel enz. ter afboording, versiering of versteviging. [N 62, 58d; N 62, 58c; Gi 1.IV, 55; Gi 1.IV, 56; monogr.] II-7
bandelier van de suisse sjerp: sjerp (Weert), sjerrep (Weert) De bandelier van de suisse waarop de woorden: Eerbied in Gods huis. [N 96B (1989)] III-3-3
banden banden: bɛntj (Weert) Een duidelijk zichtbare spierbundel even boven het begin van de staart aan weerskanten van het staartbeen, die zich ontspant wanneer de koe moet kalven. [N 3A, 111a] I-11
bandiet bandiet: bandiet (Weert) bandiet [SGV (1914)] III-3-1
bandschort met borststuk helpenscholk: helpe schölk (Weert), scholk: schulluk (Weert) schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)] III-1-3
bang bang: bang (Weert) bang III-1-4