17938 |
zich haasten |
vooruitmaken:
i.e. schiet op.
maak vèùroet (L294p Neer)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19319 |
zich heel wat inbeelden; ingebeeld persoon |
veil hebben:
veil hubbe (L294p Neer),
wie heeft je gescheten:
waem haet dich gesjaete! (L294p Neer)
|
zich heel wat inbeeldend, een te hoge mening van zich zelf hebben [veel kak hebben, veil hebben, ophangen, veel gasconnades veil hebben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18864 |
zich kwaad maken |
tekeergaan:
(koor).
te kaer gaon (L294p Neer),
uit de slof schieten:
oet de sjlof sjeete (L294p Neer),
zich oprijten:
zich opriete (L294p Neer)
|
zich kwaad maken [zich opruien, zich optoornen, uit zijn korf schieten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) wentelen:
wentjǝlǝ (L294p Neer)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|
18982 |
zich schamen |
beteuterd kijken:
beteuterd kieke (L294p Neer),
beteuterd staren:
ps. invuller twijfelt over het tweede woord!
beteuterd stjaarte ? (L294p Neer),
zich generen:
zich sjeneere (L294p Neer),
zich schamen:
zich sjaame (L294p Neer)
|
zich verlegen of onbehaaglijk voelen tengevolge van het besef dat men iets doet of gedaan heeft dat tot oneer of spot strekt, of daar getuige van zijn [zich generen, schieten, sieneren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34339 |
zich schuren |
schrompen:
sxrompǝ (L294p Neer),
schuren:
šōrǝ (L294p Neer)
|
Zich schuren tegen een paal of boom vanwege de jeuk, gezegd van het varken. [N M, 7]
I-12
|
19247 |
zich vergissen |
abuis zijn:
abuus zeen (L294p Neer),
zich vergeten:
zich vergaete (L294p Neer)
|
het mis hebben, zich vergissen [abuis hebben, zijn eigen misgissen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18842 |
zich verwonderen |
dervan uitereen zijn:
der van oet trein zeen (L294p Neer),
uitereen zijn:
uit ein trein zeen (L294p Neer),
verwonderen:
verwonjere (L294p Neer),
vreemd dervan staan te kijken:
vraemdj dervan sjtaon te kieke (L294p Neer)
|
verbaasd, bevreemd, verwonderd zijn [toezien, staan zien] [N 85 (1981)] || vreemd toekijken [verwonderen, wonder geven, bewonderen] [N 85 (1981)] || zeer verbaasd [verpaft] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18219 |
zich warm aankleden |
aantuielen:
WNT: tuieren (II) - tudderen. Het Limb. kent als wisselvorm tuielen. 1) Ineendraaien, een knoedel, onordelijken bos of bundel maken van; - 2) (veroud.) Uitdossen, opsieren; - 4) Slordig zijn, slordig omgaan met
aantoewele (L294p Neer)
|
zich warm aankleden [doffelen] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
19257 |
zich zeer slecht gedragen |
de beest uithangen:
(beest).
de baist oethange (L294p Neer, ...
L294p Neer),
zich honds gedragen:
zich honds gedraage (L294p Neer)
|
een zeer slecht gedrag [gebrak, walebakkerij] [N 85 (1981)] || zich goed gedragen [zich voegen, zich gevoegen] [N 85 (1981)] || zich zeer slecht gedragen, zich als een beest gedragen [beesten, opspelen, wallebak-ken, brakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|