e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L368p plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wipneus snuitje: snutjə (Neeroeteren) neus: wipneus [schortneus, boel, boelneus] [N 10 (1961)] III-1-1
wippen wippen: (w)eepe (Neeroeteren) wippen [GTRP (1980-1995)] III-3-2
wisselen van de tanden wisselen: wesǝlǝ (Neeroeteren) Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19] I-9
wisselvallig weer betrokken: betrokken (Neeroeteren), wisselvallig (weer): wisselvallig (Neeroeteren) lucht die regenachtig weer betekent [treuzellucht] [N 81 (1980)] || lucht die wisselvallig weer betekent [kwaklucht, knoeilucht] [N 81 (1980)] III-4-4
wit halsboordje col (fr.): col (Neeroeteren), eine kol (Neeroeteren), o een weinig aangehouden  enne kol (Neeroeteren), colletje (<fr.): colke (Neeroeteren), halsboord: halsboort (Neeroeteren) wit halsboordje (fr. faux-col) [ZND 32 (1939)] III-1-3
wit stervormig vlekje op het voorhoofd kroon: krű̄ǝn (Neeroeteren) Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27] I-9
wit van het ei wit: wet (Neeroeteren) [JG 1b, 1c; monogr.] I-12
wit zand, stooizand wit zand: wet ˃za.nt (Neeroeteren), zand: za.nt (Neeroeteren), zand (Neeroeteren) De witte stof die vroeger op de vloer gestrooid werd (zand, wit zand) [N 79 (1979)] III-2-1
witte aalbes witte sint-jansberen: verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4  witte sint-jansbierən (Neeroeteren) witte aalbes [ZND 01 (1922)] I-7
witte kaas, wrongel platte kaas: platte kieës (Neeroeteren), platte kíés (Neeroeteren), pl‧atə kī.əs (Neeroeteren) hangop; Hoe noemt U: Een koud melkgerecht van karnemelk die men in een zak of in een doek opgehangen, heeft laten uitdruipen en vervolgens met melk en suiker aangemengd, opdient (hangop, hangebast) [N 80 (1980)] || Het dikke van geschifte karnemelk (hotsel?) [N 16 (1962)] || Smeerbare witte kaas of wrongel (fluitert, fluiterskaas?) [N 16 (1962)] III-2-3