e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L368p plaats=Neeroeteren

Overzicht

Gevonden: 3933
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zoethout klishout: klishuit (Neeroeteren) kalissehout en verdikte staven van zwarte drop III-2-3
zogen, voeden (overg.) de tet geven: de tet gēve (Neeroeteren) borstvoeding geven: Een kind aan de borst voeden (minnen, de mem geven, houden). [N 115 (2003)] III-2-2
zolder zolder: zoͅldər (Neeroeteren) zolder [ZND 27 (1938)] III-2-1
zolder boven de dorsvloer overden: īǝ.vǝr[den] (Neeroeteren) De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32] I-6
zomen omzomen: omzø̜jmǝ (Neeroeteren), zomen: zǫwmǝn (Neeroeteren) Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.] II-7
zomerkapmanteltje pelerine (<fr.): peͅldəren (Neeroeteren) kapmanteltje voor de zomer met een ovaalvormig voor- en achterpand [pelderien] [N 25 (1964)] III-1-3
zomerkleren zomerkleren: zumərkleͅijər (Neeroeteren) zomerkleren [N 23 (1964)] III-1-3
zondagse kleren `s zondagse kleren: sonəse kleͅijər (Neeroeteren) zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)] III-1-3
zondagse schort `s zondagse scholk: sonese scholk (Neeroeteren) schort, blauw-wit linnen zondagse schort [N 24 (1964)] III-1-3
zonder voor spitten omsteken: omstę̄kǝ (Neeroeteren) Manier van spitten waarbij men - anders dan bij het spitten in voren - min of meer in de breedte werkt en iedere spade grond voor zich uit (voor de hand) omlegt. [N 11, 65c; N 11A, 148b; div.] I-1