e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L217p plaats=Meerlo

Overzicht

Gevonden: 4060
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwaluwstaartverbinding zwalvenstaart: zwɛlvǝstart (Meerlo) In het algemeen een verbinding waarbij een soort pen, uitgesneden in de vorm van een zwaluwstaart aan het einde van het ene stuk hout, wordt gevoegd in een inkeping van dezelfde vorm aan het einde van het andere stuk. Zie ook afb. 133. [N 54, 55a; A 18, 39e; monogr.] II-12
zwarte bes zwarte beren: mv: -e  zwarte bè:re* (Meerlo), zwarte miemeren: zwarte bessen  zwarte mie:mere (Meerlo) [DC 13 (1945)] I-7
zwarte kraai, kraai kraai: kreij (Meerlo), kräj (Meerlo) Hoe heet de zwarte kraai? [DC 06 (1938)] || kraai [SGV (1914)] III-4-1
zwarte turf of zwartveen kluiten: klytǝ (Meerlo) Onder het grauwveen zit het zwartveen waaruit verschillende soorten zwarte turf gehaald worden. Deze laag kan drie meter of meer dik zijn. De planteresten zijn hierin meer vergaan dan in de grauwveenlaag. [II, 36; monogr.] II-4
zwartepieten (kaartspel) zwartepieten: kinderkaartspel  zwartepiete (Meerlo) Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] III-3-2
zweep smik: smek (Meerlo), zweep: zwēp (Meerlo) Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.] I-10
zweer zweer: zwèr (Meerlo) Zweer: huidontsteking vaak met ettervorming ten gevolge van een infectie (zweer, zwerage, zwerije). [N 84 (1981)] III-1-2
zwemblaas ziel: eigen spellingsysteem  ziel (Meerlo) Hoe noemt u een vliezig zakje in het lichaam van een vis bestemd om lucht te bevatten (ziel, zwam, luchtblaas) [N 83 (1981)] III-4-2
zwemmen zwemmen: zwemme (Meerlo), zwèmme (Meerlo), zwɛmə (Meerlo), Zwemme, zwem, zwom, gezwommen.  zwemme (Meerlo) zwemmen [RND], [SGV (1914)] || Zwemmen. [DC 38 (1964)] III-3-2
zwengel zwengel: zweŋǝl (Meerlo) Soort van gebogen arm met een haaks daarop aangebrachte handgreep waarmee met de hand of door middel een trede boor- en andere machines in beweging worden gebracht. Zie ook het volgende lemma. [N 33, 281] II-11