e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L217p plaats=Meerlo

Overzicht

Gevonden: 4060
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zijspleet in de overrok schreursgat: [Van Dale: schreur (van schroden, snijden, i.h.b. ook kleren), <gew.> kleermaker.]  schreursgat (Meerlo) spleet in de bovenrok van vrouwen, waardoor zij een, met een snoer rond het lichaam gebonden buidel (tes) konden bereiken III-1-3
zilveruitje sint-janslookje: mv -s  Sint Jans-lökske (Meerlo) [DC 13 (1945)] I-7
zin (lust) zin: zin (Meerlo) het verlangen om iets te doen [lust, aard, troef, nijd, zin, goesting] [N 85 (1981)] III-1-4
zindelijk droog: druuëg zien (Meerlo) zindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften beheersend, zindelijk gezegd van kinderen [N 86 (1981)] III-2-2
zingen zingen: zinge (Meerlo) het geluid van zangvogels (slaan, slagen, zingen, fluiten) [N 83 (1981)] III-4-1
zitbank bank: bāŋk (Meerlo) bank III-2-1
zitten zitten: zitte (Meerlo) zitten [SGV (1914)] III-1-2
zitvlak van een broek bodem: bojjem (ien de bóks) (Meerlo), boksenbodem: Zie bojjem.  bóksenbojjem (Meerlo), zolder: B.v. Enne zolder ien de bóks, zei men als het achterpand van de broek te wijd was.  zōlder (Meerlo) bodem [in de broek], d.w.z. laaghangend achterdeel || zitvlak van de broek || zolder III-1-3
zoeken zoeken: zuuke (Meerlo) zoeken [SGV (1914)] III-1-2
zoethout zoethout: zuutholt (Meerlo) zoethout [SGV (1914)] III-2-3