e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q086p plaats=Eigenbilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zak in kledingstuk maal: maol (Eigenbilzen), moal (Eigenbilzen, ... ) Hoe noemt U een van de zakken van een kledingstuk (tes, zak?)? [N 62 (1973)] || Zak in een kledingstuk [zak, tes, maal] [N 114 (2002)] III-1-3
zak op een schort maal: maal (Eigenbilzen) zak op een schort [pooier] [N 24 (1964)] III-1-3
zakdoek maalplag: mōͅlplax (Eigenbilzen) zakdoek [zakneusdoek, tesneuzik, plak, sjnoefsplak, sjnuutelsplak, seplak, sjnekker] [N 23 (1964)] III-1-3
zakhorloge horloge: herwulzje (Eigenbilzen), (horloge).  herlwugsje (Eigenbilzen), roskop: roskop (Eigenbilzen), zakhorloge: zakherlwûzje (Eigenbilzen) uurwerk dat men aan een ketting in het vestzakje of de broekzak draagt [knol, raap] [N 86 (1981)] || Zakhorloge. Uurwerk dat men aan een ketting in het vestzakje of de broekzak draagt [uur, knol, raap] [N 114 (2002)] III-1-3
zalig gelukzalig: gelekzoalig (Eigenbilzen), zalig: zaolig (Eigenbilzen) Zalig, gelukzalig [zaalig, zaolig, zeelig]. [N 96D (1989)] III-3-3
zaliger gedachtenis ... zaliger: zaoliger (Eigenbilzen), zoaliger (Eigenbilzen) Zaliger gedachtenis (vader/moeder/..). [N 96D (1989)] III-3-3
zaligheid zaligheids: zaoliggèts (Eigenbilzen), zoalighets (Eigenbilzen) Zaligheid. [N 96D (1989)] III-3-3
zand strooien strouwen: straive (Eigenbilzen) Het strooien van wit zand op de vloer (strooien, strooiselen, opzanden) [N 79 (1979)] III-2-1
zandfiguren bij de processie zandtapijt(en): zandtapijten (Eigenbilzen) De zandfiguren die op straten en stoepen worden gestrooid. [N 96C (1989)] III-3-3
zang, bussel gelezen aren zang: zaŋ (Eigenbilzen) De bussel die de arenlezers bijeenbrengen. Vergelijk het lemma ''bussel geharkte aren'' (5.2.3). In het westen van de Kempen wordt opgemerkt dat dergelijke zangen vooral bij het lezen van hennep worden gemaakt. In het Noord-Truierlands worden de zangen niet gebonden, maar los verzameld. Godsschel, naar Jongeneel 1884, is een metafoor naar de vorm van de altaarbel. [N 15, 36; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-4