e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L364p plaats=Meeuwen

Overzicht

Gevonden: 4441
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zijladder leier: lęi̯.ǝr (Meeuwen) Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.] I-13
zijn tevredenheid betuigen deugd hebben van: deugd hebben van... (Meeuwen), plezier doen: dat doet me plezier! (Meeuwen), stuiten: stitə (Meeuwen), (= stoefen).  stieten (Meeuwen) genoegen hebben om het geluk van iemand anders [ergens in gruien, grunselen] [N 85 (1981)] || zijn tevredenheid betuigen, zijn tevredenheid kenbaar maken [stuiten] [N 85 (1981)] III-1-4
zijn woede luchten afreageren: afreageren (Meeuwen) zijn woede proberen kwijt te raken door iets te doen of te zeggen [N 85 (1981)] III-1-4
zijspleet in de overrok schreursgat: [Van Dale: schreur (van schroden, snijden, i.h.b. ook kleren), <gew.> kleermaker.]  šri:rsga.t (Meeuwen) slip in broek, rok III-1-3
zijwand karplanken: karplɛ.ŋk (Meeuwen), planken (mv.): plɛŋk (Meeuwen) Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.] I-13
zijwanden kruikarplanken: krui̯kǝrplɛ.ŋk (Meeuwen) Zijkanten van de platte kruiwagen. De meer algemene benamingen zijn terug te vinden onder het lemma zijwand. Het woordtype ruls staat voor een bijzondere soort zijkant, die niet uit planken bestaat, maar uit latjes en die voornamelijk dient voor het vervoer van takken, bladeren en dergelijke. Zie ook het lemma rulskar. [N 18, 98a + add; N G, 53c; JG 2b; monogr.] I-13
zin (lust) aard: aard (Meeuwen), goesting: goesting (Meeuwen), gustiŋ (Meeuwen), Gösting is kuip, al vindste ze op eine mösthuip Gösting is kuip, zag het wi-jfke, en ze bòn zich eine sjutelplagk òm hère kop  gòsting (Meeuwen), zin: zin (Meeuwen) het verlangen om iets te doen [lust, aard, troef, nijd, zin, goesting] [N 85 (1981)] || zin, lust, trek III-1-4
zindelijk droog: drieg (Meeuwen), proper: proper (Meeuwen) zindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften beheersend, zindelijk gezegd van kinderen [N 86 (1981)] III-2-2
zingen zingen: zinge (Meeuwen, ... ), ziŋə (Meeuwen) III. zingen; hij zong; gezongen. [ZND 25 (1937)] || Zingen. III-3-2
zitbank bank: ba.ŋk (Meeuwen), baŋk (Meeuwen) bank || op het eind van de bank [ZND 34 (1940)] III-2-1