e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L289p plaats=Weert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wortels rooien uitrijten: ytrītǝ (Weert) Dennenwortels met een hefboom uit de grond trekken. [N 27, 8c] I-8
worteltje hete pootjes: mv.  heitepiekes (Weert), moortjes: mueurkes (Weert) De kleine soort penen die men in de moestuin kweekt [N Q (1966)] || worteltje I-7
wortketel hopketel: hopkiǝtǝl (Weert) De ketel waarin men het aftreksel van mout en water kookt met hop. Volgens de correspondent uit Q 99 was de ketel vervaardigd uit rood koper. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''koken''. [N 35, 30; monogr.] II-2
wrang sleeuw: slie tang  slīē (Weert), wrang: wrang (Weert) wrang [DC 26 (1954)] || Wrang is een besmettelijke uierontsteking van droogstaande weidedieren. De ziekte treedt op in de zomermaanden, meestal bij meer dieren tegelijk in een weide. Eén of meer uierkwartieren veretteren. Het zieke kwartier zwelt, voelt hard en warm aan en is zeer pijnlijk. Het uiervocht is dun en vloeibaar van een gele of grauwe kleur, meestal echter dik en bruinachtig. De oorzaak is de gewone etterbacterie. Niet altijd worden wrang en mastitis scherp van elkaar onderscheiden. [N 52, 6a; A 48A, 11a; monogr] I-11, III-2-3
wrat wrat: vrat (Weert) wrat [SGV (1914)] III-1-2
wreef vrei: vri-j (Weert), vrìj (Weert), wreef: vreef (Weert), vrief (Weert) de wreef (het gedeelte waar het voorste van het been in de voet overgaat) [ZND 29 (1938)] || wreef [SGV (1914)] || wreef - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1
wrevelig (zijn) niezerig: nieeserig (Weert), niezig: nieesig (Weert) gemakkelijk te ontstemmen, een beetje knorrig [wrevelig, monkachtig] [N 85 (1981)] III-1-4
wrijven wrijven: vrieeve (Weert), vrīēve (Weert) wrijven [ZND 25 (1937)] || Wrijven: met de hand herhaaldelijk over iets strijken (wrijven, frotteren). [N 84 (1981)] III-1-2
wringen wringen: vri.nge (Weert), vringe (Weert) wringen [ZND 25 (1937)] || Wringen: met een draaiende beweging samendrukken (wringen, wreken, wroeten) (of: wroeken?). [N 84 (1981)] III-1-2
wroeten dabben: dabbe (Weert), wroeten: vreute (Weert, ... ), vrø̄tǝ (Weert) Met de snuit in de grond wroeten, gezegd van het varken. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b, 2c; L monogr.; Wi 56; S 45; monogr.] || wroeten [SGV (1914)] || Wroeten: al woelend en zoekend graven in de grond (modden, wroeten, woelen). [N 84 (1981)] I-12, III-1-2