e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de vier zijden van een bikkelbeentje bak: bak (Ell, ... ), rechte kant; ook stoand  bak (Neeritter), voor de kant die lijkt op een S  bak (Heythuysen), bakkes: ook: buuk  bakkes (Helden/Everlo), tegenover sjteun  bakkes (Panningen), bikken (mv.): bikke (Venlo), bol: bol (Meijel), boogje: beugske (Ysselsteyn), bos: bos (Gronsveld), boterwiek: boterwiek (Broekhuizen), de kant van de heelt met het slangetje  boterwiek (Broekhuizen), bruggetje: brugske (Kwaadmechelen, ... ), buik: buk (Middelaar), buuk (Ottersum), buuke (Tegelen), ook: bakkes  buuk (Helden/Everlo), wanneer het beentje met de bolle kant naar boven lag  buuke (Stevensweert), buikes: Bol, met de bolle kant boven liggend: Mit bikkele kunde buukes en hö.ltes hèbbe (bikkel met bolle of holle kant boven).  buukes (Gennep), Sub hi.lt.  buukes (Gennep), buikske: de bolle zijde  buukske (Maasbracht), builtje: bulke (Rijckholt), hilten (mv.): heels (Middelaar), holte: holte (Kwaadmechelen), holtes: Met de holle kant boven liggend: Hïj smeet hö.ltes.  hö.ltes (Gennep), i: i (Gronsveld), ie (Eckelrade), kanten (mv.): kantə (Kuringen), kāntə (Beverst), ke[n}j (Sittard), keͅnt (Opglabbeek), kolder: kuulderke (Leuken), Vero.  kuulder (Weert), kootje?: kuutje (Meijel), kootjes?: keuutjes (Leuken), kootjeskanten (mv.): keutjes kenj (Montfort), kopje: boven  køͅpkə (Borgloon), kotje: holle zijde  kytsjə (Borgloon), kreu: kreu (Gronsveld), kruis: kruus (Eckelrade), kuil: kulə (Sittard), kuul (Helden/Everlo, ... ), kuule (Tegelen), ky(3)̄l (Tungelroy), ky(3)̄lə (Venlo), holle kant  kuul (Neeritter), voor de kant waarin een kuiltje zit  ky(3)̄l (Heythuysen), wanneer het beentje met het gaatje naar boven lag  kuule (Stevensweert), kuiles: Met de holle kant boven liggend: Hïj smeet kuules mit twee bikkels.  kuules (Gennep), Sub hi.lt.  kuules (Gennep), kuiltje: kulleke (Ysselsteyn), kuulke (Weert), køͅləkə (Hoepertingen), de holle zijde  kuulke (Maasbracht), kuit?: kuut (Ell), kuls: 1 van de 4 zijden heet kuls  kuls (Velden), leggertje: leggerke (Rijckholt), look: look (Bleijerheide, ... ), lōͅk (Schin-op-Geul), lø͂ͅk (Broekhuizen), [Vgl. oor voor oog?]  lōͅr (Bleijerheide), de holle kant van de heelt  lø͂ͅk (Broekhuizen), de twee platte zijden van de dikkel  leuk (Ulestraten), onderkant  loak (Geulle), Sub prikknoak: De sjmaal zieë van dr hoosje wap en trier, de brei zieë hoosje ruk en laoch.  laoch (Kerkrade), lookje: luuekske (Eijsden), meun: ook: sjteun  meun (Helden/Everlo), oortje: uurke (Ysselsteyn), pens: pans (Maastricht, ... ), pens (Ell, ... ), pêns (Tungelroy), bolle kant  pens (Neeritter), bovenkant  pens (Geulle), de twee gebogen zijden van de dikkel  pens (Ulestraten), voor de bolle ant  pens (Heythuysen), pensje: penske (Eijsden, ... ), peͅnskə (Hoepertingen), bolle kant  pɛnskə (Sint-Truiden), bolle zijde  peͅnskə (Borgloon), platte kant: platə kānt (Sint-Truiden), puik: de bolle kant van de heelt  pø͂ͅk (Broekhuizen), WNT: puik (III), de algemeene bet. zal bol of hol voorwerp zijn geweest, de speciale puist, pok of pukkel.  pø͂ͅk (Broekhuizen), put: pøͅt (Kaulille), recht (bn.): recht (Amby), rond (bn.): rōnt (Mechelen-aan-de-Maas), rug: ruk (Bleijerheide), røͅG (Kerkrade), røͅk (Bleijerheide), røͅkə (Sittard), røͅx (Kaulille), Sub prikknoak: De sjmaal zieë van dr hoosje wap en trier, de brei zieë hoosje ruk en laoch.  ruk (Kerkrade), ruggeling: ruggeling (Kwaadmechelen), ruggeltje: rø͂ͅgəlkə (Leuken), ruggentikkerd: røͅkə tekərt (Sittard), s: es (Eckelrade), s (Gronsveld), s-es: In s-vorm liggend: Zïj smeet ésses mit twee bikkels.  ésses (Gennep), Sub hi.lt.  ésses (Gennep), slieperd: sjlīpərt (Sittard), staafje: Vgl. sub hilt: Dit been heeft een vierhoekige vorm met afgeronde hoeken, en meet ± 5 x 2 1/2 cm. In het midden het merggat, de kule. De dikte is ± 3 cm. Aan de bovenzijde is het beentje niet vlak, doch enigszins hol. Verdere benamingen van de zijden van een hilt: bu:kele, stäöfke, stäöntje.  stäöfke (Venray), staand: stoond (Weert), stōͅnt (Ottersum), rechte kant; ook bak  stoand (Neeritter), staander: stø͂ͅndər (Leuken), stəndər (Broekhuizen), staandertje: sjtø͂ͅndərkə (Eijsden), steunderke (Rijckholt), onder  støͅndərkə (Borgloon), voor de twee platte kanten  steunderke (Maasbracht), staandes: Rechtopstaand: Zïj smeet stôndes én twee hö.ltes mit hör bikkels.  stôndes (Gennep), Sub hi.lt.  stôndes (Gennep), steun: sjtø͂ͅn (Panningen), staon (Ittervoort), steun (Tungelroy, ... ), steun, pêns, kuul, bak (Tungelroy), stø͂ͅn (Ell, ... ), ook: meun  sjteun (Helden/Everlo), voor de gladde zijkant  steun (Heythuysen), steuntje: sjtø͂ͅntjəs (Horn), stuintje (Venlo), Vgl. sub hilt: Dit been heeft een vierhoekige vorm met afgeronde hoeken, en meet ± 5 x 2 1/2 cm. In het midden het merggat, de kule. De dikte is ± 3 cm. Aan de bovenzijde is het beentje niet vlak, doch enigszins hol. Verdere benamingen van de zijden van een hilt: bu:kele, stäöfke, stäöntje.  stäöntje (Venray), stoom: stoom (Middelaar), stootje: sjtōͅtje (Tegelen), tikkerd: tekərt (Sittard), trier: trieer (Bleijerheide), triər (Kerkrade), trīr (Bleijerheide), Sub prikknoak: De sjmaal zieë van dr hoosje wap en trier, de brei zieë hoosje ruk en laoch.  trier (Kerkrade), vlak: vlak (Mechelen-aan-de-Maas), wap: wap (Bleijerheide, ... ), web (Kerkrade), Sub prikknoak: De sjmaal zieë van dr hoosje wap en trier, de brei zieë hoosje ruk en laoch.  wap (Kerkrade), zijde: zij (Amby), zijkanten (mv.): zeikantə (Maaseik) [Brede zijde van een bikkel]. || [Een van de vier zijden van een bikkel.] || [Smalle zijde van een bikkel]. || De vier zijden van zon beentje. [N R (1968)] || Kent u nog andere termen uit het spel? Wat betekenen ze? [N R (1968)] || Stand van de kootjes bij t "kuuëtse". || Wordt gezegd als bepaald vlakje van bikkel bovenkomt bij het spelen. || Zie hilte: [Een van de zijden van een bikkel]. III-3-2