e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vals spelen broddelen: breudelen (Hoepertingen), brudələ (Sint-Truiden), brødələ (Heers), brøͅdələ (Jeuk), Als ge troef hebt en ge bedient niet is dat breudelen.  brøͅdələ (Niel-bij-St.-Truiden), brodden: brodde (Stal), brodden (Heusden, ... ), brodele (Loksbergen), brodə (Beverlo), bròdə (Beringen, ... ), bródde (Zolder), (is dit anwoord op een andere vraag?)  hij brot (Kuringen), Hië m`ot kunne bródde bè de kao.rt, vgl. VD brodden*: knoeien, broddelen.  bródde (Zolder), VD broddelen: knoeien, slecht, slordig werken; WNT brodden knoeien, bederven, Kil. brodden, inepte operari, R. bruiden.  bröd`de (Zonhoven), de kromme jong spelen: Sub krômp.  de krômme jông sjpeule (Tegelen), een hak zetten: een hak zette (Wijlre), faux (fr.) spelen: de spelt ummer fao (Ingber), foefelen: foefelen (Koersel), foeffele (Jeuk), Als ge foefelt speel ich niet meer mee.  fufələ (Niel-bij-St.-Truiden), foertelen: foertelen (Lommel), Fr. foutre. Foertelen is de frequentatief van een onbekend *foerten; foutre &gt; *foerten &gt; foertelen (metathesis van t en r).  furtələn (Lommel), foetelen: `fū.tələ (Gemmenich), foe-tê-lê (Widooie), foe.tele (Veldwezelt), foe:tele (Meijel), foedelen (Achel, ... ), foet`le (Bocholt, ... ), foetel`n (Diepenbeek, ... ), foetele (Alken, ... ), foetelen (Born, ... ), foetelle (Posterholt), foetellen (Vlodrop), foettele (Eygelshoven), foetëlë (Hoeselt), foētele (Sevenum, ... ), foĕtele (Nederweert), foutelen (Mechelen-aan-de-Maas), fouëtele (Hasselt), foūtele (Terwinselen), foétele (Gronsveld, ... ), foêtele (Bilzen, ... ), fōētele (Horn, ... ), fōētëlë (Tongeren), foͅutələ (Bree), fudələ (Eksel), fudələn (Overpelt), futələ (As, ... ), futələn (Eksel, ... ), fuudele (Vlijtingen), fū:tələ (Veulen), fūt(ə)lə (Lanklaar), fūtələ (Amstenrade, ... ), fy(3)̄tələ (Opglabbeek), fytələ (Meeuwen), fóutele (Gors-Opleeuw), fôwtelen (Maaseik), fùtele (Beverlo), Jef foetelt (Hoeselt), nie foêtele (Bilzen, ... ), ’fu:tələ (Tongeren), #NAME?  foetele (Rimburg), (= bedriegen).  foetele (Stevensweert), (= oneerlijk spelen).  foetele (Eijsden), (is dit anwoord op een andere vraag?)  hij foetelt (Kuringen), (is dit niet antwoord op een andere vraag?)  hij foetelt (Kuringen), - bevingt ziech, boonjte komt om zijn loontje.  foetele (Kerkrade), 1. Ge moogt niet foetelen bij het kaartspelen.  futəln (Zonhoven), 8. Ic4  foetələ (Roermond), [Alg. opmerking: de invuller is een nieuwe medewerker en heeft enkel vernederlandste woorden genoteerd die reeds tussen haakjes in de vraagstelling gesuggereerd werden]  foetelen (Heers), add. van mw. G. Schalenborg op lijst voor Jeuk (P 219).  foetele (Sint-Truiden), B.v. Gi moet èrlek koarten, nè/nie foedelen!  foedələn (Achel, ... ), België en Nederland.  futələ (Achel, ... ), Bij hët tuisë jod nogal wat gëfoetëld: Tijdens het kaarten wordt er nogal wat vals gespeeld.  foetëlë (Hoeselt), Dae foételt mèt kölse.  foétele (Baarlo), De Bont, pag. 183.  futələ (Meeswijk), de klank in het midden van "shûppe"spreek je uit als een doffe e; uurlogge is het spel waarbij je telkens je bovenste kaart opgooit, zonder te kijken, en de speler met de hoogste krijgt ze allemaal (bedoeling is om alle kaarten te krijgen)  fuijtele (Bree), Foetele &lt; fr. foutre (verg. foeteren) met gewijzigde uitg. naar het voorbeeld van woorden, als troetele; Schu. foetele, idem Ru.  foetele (Maastricht), Foetele &lt; fr. foutre.  fōētəle (Roermond), Foetele betuint, bedrog komt aan de dag.  foetele (Sittard), Foetelen met de kaarten.  foetelen (Uikhoven), Foeteln kónne de mètskes ooch al de meisjes zijn niet eerlijk.  foetel`n (Diepenbeek), Fr. foutre; WNT.  fytələ (Meeuwen), Gij foetelt altijd in het spel (= bedrog plegen bij het spel).  futələ (Hamont), Het spel is niet juist, daar heeft iemand gefoeteld.  futələ (Niel-bij-St.-Truiden), Hè fùtelde altè(d).  fùtele (Beverlo), Ich dun ni mè, dje hèt gefoeteld: Ik speel niet meer, ge hebt gefoeteld (kaartspel).  foetele (Kortessem), Ich speel neet miae, doe foetels biej t kaarte.  foetele (Echt/Gebroek), Kaartspellen: kruutse, jokere, herte jage, sjöppe, huuëge, lege,pandoere,  foetele (Echt/Gebroek), Men hèèt kaarters di-j ein aardig stèkske könne fûtele!  fûtele (Bree), Mit foetele kumt me draa, met bedrog komt men aan gewin. (Klacht der knikkerende jongeren.)  foetele (Heerlen), Moet, ónze Fu.ns duut niks as foe.tele bïj t knikkere.  foe.tele (Gennep), NB foetelentaere: al vals spelend.  foetele (Stokkem), Nl. foeteren (Hgd. futtern) &lt; Fr. foutu, waarin drie woorden samengevallen zijn: 1. Lat. futare stoten, 2. Lat. futuere paren, 3. Nl. vod (prul, iets belachelijks).  fōētëlë (Tongeren), Opm. is tegengestelde van: îêrlik dØØn.  fōētele (Neeritter), Pas ùp! Hè fùtelt.  fùtele (Beverlo), S. R. en Sitt. foetelen, Rijnl. fauteln, Westfaals futeln, faudeln, fudeln, Keuls fuutele (Waals foûteler is een ontlening aan het Nl. z. Gr.Gr. par. 162, opm. Misschien van Fr. foutre.  fouëtele (Hasselt), Sub brodden:  fùtele (Beverlo), Sub VALS.  foetele (Posterholt), Uitdr. Fóutele betuint: komt uit (b.v. bij het kaartspel).  fóutele (Maaseik), Van het Fr. foutre?  fōētelen (Geistingen), Vgl. Luiker Waals foûtler.  foetele (Zolder), Vgl. mndl. "het futselboeck zoeken", uitweg zoeken uit oneerlijke zaken.  foetele (Valkenburg), Via t Wa.  futələ (Gingelom), frodden: Gg. vals spelen.  frədə (Gingelom), frotsen: frótse (Bocholt), gemeen spelen: gemeen spelen (Terwinselen), haarzakken: hoarzakken (Kerkhoven), hoorzake (Loksbergen), knuffelen: [vgl. WLD III, 1.2: AANHOUDEND IN DE HANDEN NEMEN]  knoef`le (Bocholt), koetelen: koe.tele (Gennep), pfuschelen (<du.): foesjele (Swalmen), pfuschen (du.): foesje (Dieteren, ... ), foetsje (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), fousche (Terwinselen), fósje (Sittard), fótsje (Kanne), fôtsje (Mechelen-aan-de-Maas), Cfr. Du. pfuschen: knoeien, heimelijk iets doen.  fótche (Maaseik), Rh. Wb. futschen of fuschen: sich unredlicher Mittel bedienen.  fotšə (Meeswijk), Sub VALS.  foesje (Posterholt), vgl. foesjbroor: foetelaar, knoeier. Mit deë - kaat iech nit mieë.  foesje (Kerkrade), poten: poe"te (Beverlo), puute (Beverlo, ... ), Sub brodden:  puute (Beverlo), poteren: poe"tere (Beverlo), ruspelen: WNT: ruspelen, 3. Fig., in Z.-Nederl., in de uitdr. van iets ruspelen, met bedekte woorden van iets spreken, ook: bedektelijk smalen.  roespele (Gennep), sjachelen: sjachele (Jeuk), sjtachele (Schimmert), sjacheren: sjachere (Bilzen), sjoemelen: sjoemele (Genk), tricheren (<fr.): Triesjere &lt; fr. tricher.  triesjere (Maastricht), troggelen: troggelen (Jeuk), NB truggeleer: bedrieger.  truggele (Sint-Truiden), tuisen: toesje (Merkelbeek), tuisteren: tŭistərə (Sint-Truiden), tùistere (Sint-Truiden, ... ), vals spelen: de speelts vals (Genk), nie vals (spiële) (Bilzen), vals sjpele (Reuver), vals sjpiele (Heerlen), vals spelen (Terwinselen), valsj sjpiələ (Eys), valsj sjpīələ (Nieuwenhagen), valspēlə (Hasselt), valsspéele (Vorsen), Sub koejónge.  vals speule (Maastricht), Sub vals.  vals speule (Maastricht), Sub vals. [Met afbeelding].  vals speule (Venlo), Sub vals: Gij speelt vals.  vāls spōlə (Hamont), vingeren: Bij die mens kunt ge niet spelen, die is altijd aan het vingeren.  veŋərə (Niel-bij-St.-Truiden), vuisten: in het marbelspel  voustə (Heers) **Brodden: Oneerlijk, vals spelen, inz. bij het spel. || **Foetelen: 1. Vals spelen, inz. bij het kaarten. || *Foetelen: Oneerlijk zijn. || 1. Bedriegen; 2. Valsspelen. || 1. Oneerlijk doen, bedriegen bij het spel. || 2. Vals spelen bij een spel. || [II.] Valsspelen bij t knikkeren. || [Spel]: Vals spelen. || [Vals spelen]. || [Valsspelen]. || a) Oneerlijk zijn inz. bij het spel; spieken. || Bedriegen bij het spel (vals spelen). [ZND B1 (1940sq)] || Bedriegen, bedrieglijk spelen, valsspelen. || Bedriegen, vals spelen. || Bedriegen, valsch spelen. || Bedriegen. || Bedrog plegen, vooral bij het spel oneerlijk spelen, iets wegmoffelen. || benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || Breudelen: Oneerlijk spelen. || Brodden [vals spelen]. || eerlijk in het spel [reins, greins, eerlijk] [N 112 (2006)] || Foefelen: Oneerlijk spelen. || Foetele*: oneerlijk zijn bij het spel, inz. het kaartspel. || Foetele[n]: kaartspel. || Foetele[n]: oneerlijk zijn (inz. bij het spel). || Foetelen, bedriegen bij het spel. || Foetelen, knoeien. || Foetelen, sluiks handelen. || Foetelen. || Foetelen: bedriegen, oneerlijk zijn in t spel. || Foetelen: bedrog plegen, bedriegen. || Foetelen: Oneerlijk spelen. || Foetelen: vals, oneerlijk spelen. || Fotsjen: Knoeien, bedriegen. || Fredden. || Fuutele: Schwindeln, bes. beim Spiel. || Het spel waarbij de spelers elk één of meer kaarten hebben met daarop een aantal cijfers tussen 1 en 90. Die cijfers moeten opgevuld worden; ze worden willekeurig opgeroepen; winnaar is degene die het eerst een rij vol heeft [kienen, lotto, kienspel]. [N 88 (1982)] || Iemand die altijd vals speelt [aarzak, haarzak, aaszak]. [N 88 (1982)] || In vele streken moet de kegelbal een in de grond bevestigde plank raken, wanneer de speler hem wegslingert; wat wordt er gezegd wanneer de speler de plank mist (b.v. de bal er over heen werpt)? [ZND 36 (1941)] || Jef speelt niet eerlijk. || Kaarttermen: Vals spelen. || Knoeien, bedriegen. || Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] || Niet eerlijk spelen. || oneerlijk spel, het valsspelen [hernij, aarzak, haarzakkerij, aaszakkerij] [N 112 (2006)] || Oneerlijk spelen, zaken doen enz. || Oneerlijk spelen. || Oneerlijk, vals spelen (vooral bij t kaartspel). || Oneerlijk, vals spelen. || Sjoemelen, vals spelen. || Spelen (vals). || Spieken: 1. Vals spelen, inz. bij het kaarten. || Syn. v. foetelen. || Term van kinderen voor "vals spelen". [BN 03] || Term van kinderen: "vals spelen". [BN 03] || Tricheren. || Vals (spelen). || vals spelen [SND (2006)] || Vals spelen (bij kinderen). [BN 03] || Vals spelen bij kinderen. [BN 03] || Vals spelen, bedriegen in het spel. || Vals spelen, foetelen. || Vals spelen, oneerlijk handelen. || Vals spelen, oneerlijk spelen. || Vals spelen. [BN 03] || Vals, oneerlijk in het spel. || vals, oneerlijk spelen [stachelen, foetelen, entelen, peuteren, krummelen, onnemen, haarzakken] [N 112 (2006)] || Vals, oneerlijk spelen [stachelen, foetelen, entelen, peuteren, krummelen, onnemen, haarzakken]. [N 88 (1982)] || Vals, oneerlijk spelen met kaarten, dobbelen, knikkeren, hinkelen. || Valsch spelen, bedriegen. || Valsch spelen. || valsspelen [SND (2006)] || Valsspelen. || Vingeren: Oneerlijke middelen gebruiken in het spel. || Wordt gezegd van iemand die onoprecht, onbetrouwbaar is, of vals spel speelt. III-3-2