e-WLD trefwoorden 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

TrefwoordBegrip: dialectopgave (plaats)Toelichting
snoeren aanrijgen:   sneure (Ittervoort), bedekt een onaangenaamheid zeggen: [zoals in de mond snoeren?, rk]  sjneurə (Beesel), beweeglijk rondlopen:   sjneure (Puth), morsen:   snuren (Zolder), rijzen, uit de aren vallen:   snoeren (Kaulille), slijmen:   (de koe) snø̄rt (Eisden, ... ), (de koe) snø̜̄rt (Neerharen), (de koe) snērt (Opglabbeek), snyǝrǝ (Wellen), snauwen, grauwen:   snoo.ëre (Zonhoven), mar.: benamingen "snoeren"en "snuren"niet te vinden in deze betekenis (iets te maken met "iemand de mond snoeren"?)  snûûrən (Lommel), vlug lopen:   sjneure (Nieuwenhagen, ... ), sjnäöre (Klimmen), sjnèùre (Schinveld), sjnéûre (Eygelshoven), sneure (Kerkrade), hard lopen, hard vliegen, snorren  sjnäöre (Klimmen), he sjneurde voet vuur der pelies  sjneure (Ubachsberg), hee sjneurt wie inne haas= hijrent als een haas  sjneure (Waubach), of schneuze? moeilijk leesbaar  schneure (Nieuwenhagen), vocht afscheiden:   sni̯ǝrǝ (Hasselt), snȳrǝ (Diepenbeek, ... ), snø̄rǝ (Lanklaar, ... ), snø̄rǝn (Urmond), snērǝ (Bree, ... ), snīrǝ (Beverst, ... ), šnø̄rǝ (Montfort, ... ), zuiveren:   snoeren (Opitter), snuǝrǝ (Oud-Waterschei) I-11, I-4, I-9, III-1-2, III-1-4, III-3-1, III-4-4