e-WLD trefwoorden 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 140309
TrefwoordBegrip: dialectopgave (plaats)Toelichting
vliegbaan vliegveld:   vleegbaan (Merkelbeek) III-3-1
vliegbeestjes vliegend ongedierte:   vlixbiəskəs (Leopoldsburg) III-4-2
vliegbijen speurbijen:   vliegbijen (Genk), (enk)  vlīxbej (Wellerlooi) II-6
vliegbred vliegplank:   vlēx˱brę̄t (Beek), vlēx˱brɛt (Montzen) II-6
vliegduif duif die aan een leervlucht deelneemt:   vleegdoef (Doenrade), wedstrijdduif:   vleeg doeve (Geleen), vlîe.gdouf (Zolder), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook aantekening van de invuller, op de laatste pagina!  vleegdoe.f (Grathem, ... ) III-3-2
vliegduiven voedermengsel voor duiven die moeten presteren (thans):   vleegdōēve (Sint-Pieter) III-3-2
vliegebeest vliegend ongedierte:   vlijxəbəs (Hasselt) III-4-2
vliegekampernoelie vliegezwam: WLD  vlēēge-kampernoelie (Schimmert), WLD (? - niet goed leesbaar)  vliegen amper noelie (Montfort) III-4-3
vliegekruid gagel: WBD/WLD  vlēgekrówt (As) III-4-3
vliegen dood (adj. schertsend bedoeld: znd 23, 022b;  vliegen (Bilzen), druk heen en weer lopen:   vleege (Broekhuizen), halen:   vliegen (Beek, ... ), vlīgǝ (Wellerlooi), hangende muur:   vliegen (Hoensbroek), vligǝ (Ottersum, ... ), vlēgǝ (Lozen, ... ), vlīgǝ (Meijel), knappen:   ⁄t vliegt (Jeuk), kruipend ongedierte:   vlege (Tungelroy), met snelheid over iets heen vliegen:   vleege (Maastricht, ... ), vleegə (Epen, ... ), vlege (Venlo), vlegen (Ophoven), vlēgen (Stein), vliegen (Jeuk, ... ), vluugə (Simpelveld), vlêêge (Swalmen), vlîêgen (Tienray), op de loop gaan: i.e. hij gaat ervandoor.  vlege (Tegelen), opvliegen:   vlege (Sint-Pieter), restant vogels:   vleeage (Mheer), vleege (Asenray/Maalbroek, ... ), vleegen (Amby, ... ), vleegə (Swalmen), vlege (Dieteren, ... ), vlegen (Genooi/Ohé, ... ), vleige (Doenrade, ... ), vlēēge (Lottum), vlēge (Buggenum, ... ), vliege (Gennep, ... ), vliegen (Oirlo), vligge (Simpelveld), vlijge (Montfort), vlīēge (Afferden, ... ), vlīēgen (Heijen), vlīge (Panningen), vlìege (Swolgen), ruw worden:   de handen vliegen (Nieuwerkerken), vliegen van de mand:   vlējgǝ (Maastricht), vliegen, weven van een vlieg:   vleege (Venlo), vlége (Echt/Gebroek), WLD  vleege (Swalmen), vlŭŭg om mich heen (Klimmen), vliegend ongedierte:   vleege (Noorbeek, ... ), vlege (Reuver), eigen spellingsysteem  vlege (Caberg), vlegen (Hoensbroek), fonetisch  vleege (Oirsbeek), idiosyncr.  vlēēge (Blerick), waaienx:   vleege (Brunssum), wind:   vlege (Ospel) II-12, II-6, II-9, III-1-1, III-1-2, III-2-2, III-3-2, III-4-1, III-4-2, III-4-4