17990 |
(persoon met) bleek, flets gezicht |
dodelijk gezicht:
dooielik gezich (Q183p Vreren)
|
hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
34584 |
achterwand |
achterste hoofdbred:
ja.stǝ høi̯t˱brē̜.t (Q183p Vreren)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
33031 |
aftrekken, uitwinnen |
uitwinnen:
ǫu̯.twenǝ (Q183p Vreren)
|
Na het inkappen rolt de maaier met de mathaak de halmen samen en haalt ze naar zich toe. Het is de "tweede fase" van de zichtbehandeling. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en bij het lemma ''afleggen'' (4.4.3) bij het maaien met de zeis. [N 15, 16g; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 23, 16.2; L 48, 34.2; Lu 2, 34.2; monogr.; add. uit N 15, 16i]
I-4
|
24866 |
akkerdistel, distel |
dissel:
dissel (Q183p Vreren)
|
distel [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
20585 |
bakken |
bakken:
bàkkə (Q183p Vreren)
|
bakken [RND]
III-2-3
|
25512 |
bakkershout |
mutsem:
mjętsǝm (Q183p Vreren),
mutsing:
mjętseŋ (Q183p Vreren)
|
Het hout waarmee de oven gestookt wordt. Op grond van de vraagstelling valt dit lemma uiteen in een aantal woordtypen dat "takkenbos" betekent en een aantal dat "hout", "delen van hout" of "een bepaalde houtsoort" aanduidt. Een paar woordtypen geven een bepaalde hoeveelheid van het hout of een maat ervan aan. Uit de toelichtingen van sommige informanten kan men opmaken dat palen, gelachterhout of maathout door de bakker werd gebruikt. Uiteraard stookte deze ook takkenbossen. De ene houtsoort was meer geschikt voor het branden dan de andere. Eikehout gaf meer hitte dan dennehout maar dit laatste brandde het gemakkelijkst en gaf volgens de één (L 371) smakelijker brood, terwijl de ander (L 315) beweert dat het sap van eikehout de beste reuk aan het brood gaf. In het algemeen werd alle hout gestookt. [N 29, 7; A 32, 20; OB 2, 9; L 22, 16a; L 22, 33e; monogr.; Gwn 9, 5; R 14, 23c; S 32 add.; L 20, 5; N 18, 28 add.]
II-1
|
18173 |
barrevoets |
barrevoets:
baerəvuts (Q183p Vreren),
op zijn blote voeten:
op sem blu.utə vy.t (Q183p Vreren)
|
blootvoets [RND]
III-1-3
|
18825 |
bedroefd |
droef:
ook materiaal znd 23,33
druuf (Q183p Vreren)
|
droef [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19471 |
bedsprei |
bedsprei:
beͅtsprē (Q183p Vreren),
sprei:
sprei (Q183p Vreren)
|
bedsprei [RND] || Een bedsprei met franjes [ZND 23 (1937)]
III-2-1
|