id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
33427 | balken van de zolder boven de dorsvloer | legerhouter: lēgǝrhǭu̯tǝr (Boorsem) | De zware rondhouten die op de gebintbalken boven de dorsvloer rusten en die de zoldervloer vormen. Deze zolder is een schelf, die ofwel altijd aanwezig is, ofwel elk jaar tijdens het bergen van de oogst gevormd wordt en weer verwijderd als hij leeg is. De rondhouten worden gelegd van het ene gebint naar het andere of dwars op de lengterichting van de beuk die de dorsvloer inneemt. De enkelvoudsvormen betreffen ofwel één van de balken of zijn collectief voor al de balken samen. Zie ook de lemmata "onderste" en "bovenste balken van de schelf" (3.4.2 en 3.4.3). Zie ook afbeelding 14.c bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68b; N 4, 35 en 68; N 4A, 13a en 13b; monogr.] I-6 |
20695 | balkenbrij | bloed: blōt (Boorsem) | balkenbrij [Goossens 1b (1960)] III-2-3 |
34084 | banden | pezen: pęzǝ (Boorsem) | Een duidelijk zichtbare spierbundel even boven het begin van de staart aan weerskanten van het staartbeen, die zich ontspant wanneer de koe moet kalven. [N 3A, 111a] I-11 |
18322 | bandschort met borststuk | scholk: sjolək (Boorsem) | schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)] III-1-3 |
18173 | barrevoets | barrevoets: berreves (Boorsem), barvoets: berves (Boorsem), bervəs (Boorsem) | barrevoets [ZND 19 (1936)] III-1-3 |
23344 | basiliek | basiliek (<lat.): ənnə bazzelīēk (Boorsem) | Een basiliek. [N 96A (1989)] III-3-3 |
28817 | beddetijkstof | beddetijk: będǝtē̜k (Boorsem), tijk: tē̜k (Boorsem), tęjk (Boorsem) | Stof waarvan overtreksels voor bedden worden vervaardigd. Grove, damastachtige, stofdichte stof voor beddezakken. [N 62, 98; N 62, 93a; N 62, 75f] II-7 |
23197 | bedevaart | bedeweg: ein beiweeg (Boorsem), ən bēͅjwēͅch (Boorsem) | Een bedevaart. [ZND 21 (1936)] III-3-3 |
18965 | bedriegen | bedriegen: ook materiaal Leuv. lijst 21, vr 6a bedreegen (Boorsem), bədregən (Boorsem) | bedriegen [ZND 01 (1922)] III-1-4 |
33344 | bedrijfsgedeelte van het boerenhuis | achterhuis: axtǝrhūs (Boorsem) | Bedoeld wordt het geheel van stallen en schuur dat achter het woonhuis gelegen is. Bepaalde benamingen zijn specifieke termen voor het bedrijfsgedeelte. Andere opgaven daarentegen zijn algemener en geven daarmee aan dat er voor de bedrijfsgebouwen geen aparte benaming bestaat, ze zijn ook in gebruik voor de boerderij in het algemeen, geven een opsomming van de voornaamste bedrijfsgebouwen of -ruimten (vandaar ook veel meervoudsvormen), verwijzen naar een belangrijk deel van de bedrijfsruimten (zoals de binnenhof of de dorsvloer) of wijzen op dat deel van het complex dat direct aan het woonhuis aansluit (zoals het stookhuis). [N 5A, 31; N 5,126; monogr.] I-6 |