33802 |
achterknie |
schijthakken:
sxiǝthakǝ (L271p Venlo)
|
Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12]
I-9
|
31587 |
achternaafband |
naafband:
nāf˱be̜nt (L271p Venlo)
|
De ijzeren band om het achtereinde van de naaf, aan de kant van de wagen. De achternaafband is doorgaans smaller dan de muilband. Zie ook afb. 214. [N G, 43d; N 17, 60b; Vld.]
II-11
|
17651 |
achterste |
achterste:
echterste (L271p Venlo),
kont:
kont (L271p Venlo),
kônt (L271p Venlo),
vot:
vot (L271p Venlo)
|
[N 10c (1961)] [N 10c (1995)]achterste [SGV (1914)]
III-1-1
|
19445 |
achteruit |
plaats:
plaats (L271p Venlo),
terug:
trȳk (L271p Venlo),
terug-op:
trȳk˱ ǫp (L271p Venlo)
|
Open plaats achter een huis (dam, werft, bleek, achteruit, plaats) [N 79 (1979)] || Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10, III-2-1
|
17951 |
achteruitgaan |
terug uitgaan:
teruukōētgaon (L271p Venlo),
wijken:
wieke (L271p Venlo),
wiëke (L271p Venlo),
wīēkə (L271p Venlo)
|
Achteruitgaan (wijken, deinzen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33854 |
achteruittrappen |
slaan:
slǭn (L271p Venlo)
|
Met één of beide achterpoten achterwaarts trappen. [JG 1a; N 8, 70a en 72]
I-9
|
34584 |
achterwand |
achterbred:
axtǝrbrēt (L271p Venlo),
klap:
klap (L271p Venlo)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
17650 |
achterwerk |
batterij:
batterie (L271p Venlo),
kont:
kónt (L271p Venlo),
vot:
vot (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
[N 10c (1995)]deel van het lichaam waar de bovenbenen tezamen komen [mik, fliermik] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
30101 |
achterwerkers |
binnenspouwstenen:
benǝspǫwstęjn (L271p Venlo)
|
Metselstenen voor de binnenste spouwmuur. Volgens de invuller uit L 210 werden de binnenmuren van een goedkopere en zachtere steen opgetrokken. Ze werden na het metselen met een troffel met specie bestreken en met een natte handveger glad gestreken. Het opmetselen van de binnenmuur werd in L 289 en L 289b 'binnenwerk' ('benǝwęrǝk') of 'achterwerk' ('axtǝrwęrǝk') genoemd. Zie voor het woordtype 'boerengrauw' ook het lemma 'Metselsteenkwaliteit' in wld ii.8, pag. 72. [N 31, 35g; monogr.]
II-9
|
21139 |
achterwiel van een fiets |
achterrad:
achterraad (L271p Venlo)
|
het achterwiel van een fiets [riks] [N 90 (1982)]
III-3-1
|