e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Boukoul

Overzicht

Gevonden: 1309
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bochel pokkel: (pŏĕkel) (Boukoul), pukkel (Boukoul) bochel [hooge ruch, bult, schoft] [N 10a (1961)] III-1-2
bodem bodem: bǭm (Boukoul) De uit planken bestaande bodem van de bak van de kar, wagen of kruiwagen. [N 17, 23 + 45; N 18, 99; N G, 53d; JG 1a; monogr.] I-13
boekweithok kegel: kē.gǝl (Boukoul) Vaak worden er geen aparte hokken van boekweitschoven gemaakt, maar wordt elke schoof apart gestuikt; dergelijke stuiken plaatst men dan op rijen. Zie ook de toelichting bij de lemma''s ''boekweitschoof'' (4.6.5) en ''graanhok, stuik, mandel'' (4.6.14). [JG 2c, 2d; Goossens, 1963, krt. 39; monogr.] I-4
boekweitschoof kegel: kē.gǝl (Boukoul) Hier zijn alleen de opgaven opgenomen die afwijken van die van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4); zie de toelichting bij dat lemma. Vaak lopen de begrippen "schoof" en "hok" bij de boekweitteelt dooreen, omdat doorgaans geen aparte hokken van boekweit gemaakt werden, maar de schoven als hokken dienst deden; een hok betekent dan zowel de afzonderlijke schoof zoals de binder die maakt alsook te drogen staande losstaande schoof of ook de twee of drie schoven te zamen. Zie ook het lemma ''boekweithok'' (4.6.16). Voor de volgende plaatsen is uitdrukkelijk vermeld dat boekweit er niet gebonden wordt: K 315, 316, 318, 353, 357, 360, 361, L 164, 268, 270, 290, 324 en 325. [N 15, 18e; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2d; monogr.] I-4
boerenkool boerenmoes: Syst. WBD  boe.remoos’ (Boukoul), slecht moes: Syst. WBD  sjlechmoos (Boukoul) Boerenkool (boeremoes?) [N 16 (1962)] III-2-3
boerenkoolstamppot boerenmoes: Syst. WBD  boe.remoos (Boukoul), groen moes: Syst. WBD  greun moos (Boukoul) Stamppot van aardappelen en boerenkool [N 16 (1962)] III-2-3
boerenvlaai grote vlaai: Syst. WBD  (grote) flaaj (Boukoul) Grote boerenvla (vlaam?) [N 16 (1962)] III-2-3
boerenzwaluw, zwaluw zwalg: zjwalg (Boukoul) boerenzwaluw (19 roodachtig keeltje; zeer puntige vorkstaart; nest van klei en sprietjes binnenin een schuur [N 09 (1961)] III-4-1
bok van het rijtuig schei: šęi̯ (Boukoul), vuilik: vūlǝk (Boukoul  [(vuil = lui)]  ) Zitplaats voor de koetsier of de voerman. Alleen bij het rijtuig vormt de bok een vast onderdeel. Bij de kar en de wagen wordt soms een plank tussen de berries gelegd die als ge√Ømproviseerde zitplaats dient. Uit vragenlijst N 101, waar gevraagd werd naar de zitplaats van de voerman van een rijtuig, kwamen vrijwel uitsluitend opgaven van het type bok. [N 17, 38a-b + 40 + add; N G, 58d; N 101, 18a; monogr.] I-13
bolle wangen bolle wangen: bólle wange (Boukoul) wang: bolle wangen [toetwange, zwabberkaken, volle maan] [N 10 (1961)] III-1-1