e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288b plaats=Laar

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vleesmade, larve van de bromvlieg made: maaj (Laar) made, worm III-4-2
vlegelknuppel, slaghout vlegel: [vlegel] (Laar) Het slaghout van de dorsvlegel is 50 à 60 cm lang en wat dikker dan het hout van de steel. Het is niet van het allerhardste hout gesneden, omdat het dan zou barsten bij het slaan op de grond; doorgaans is het van berkehout. Oorspronkelijk werd als benaming van dit "werkende deel" van het gereedschap de naam het geheel genomen, hier dus vlegel; we zagen dat ook bij de ''zeis'' (3.2.1) in aflevering I.3 en de ''zicht'' (4.3.1) in deze aflevering. Het regelmatig voorvoegsel ''vlegel(s)'' in ''vlegel(s)kop'' is niet in dit lemma opgenomen. Voor de fonetische documentatie van het woord(deel) [vlegel] en [vleger] zie het lemma ''dorsvlegel'' (6.1.8). Zie afbeelding 10, b. [N 14, 3c; JG 1a, 1b; L39, 13a; monogr.; add. uit N 14, 3e en 4] I-4
vlegelstok geerd: gę̜i̯rt (Laar) De steel van de vlegel die de dorser in de hand houdt. De lengte van de steel "behoort van de kin van dorser tot de grond te reiken" (Goossens, Lic. Verh.), of, naar de zegsman van L 325: "is tweeēneenhalf maal de kop in lengte". Het regelmatig voorvoegsel vlegel(s)- is niet in dit lemma opgenomen. Zie afbeelding 10, a. [Goossens, Lic. Verh.] I-4
vleugel vleugel: vluuëgel (Laar) vleugel III-4-1
vliegen, weven van een vlieg tirren: tirre (Laar) ronddraaien ve vlieg III-4-2
vliegenraam, hor hortje: hoͅrtjə (Laar, ... ) sierhor voor raam || vliegengaas, hor III-2-1
vlier vlierenstruik: flierestroêk (Laar) vlierstruik III-4-3
vlinder reipstaart: reipstert (Laar), snuffelter: snuffelter’ (Laar) vlinder III-4-2
vlo (enk.) vlo: vloeëj (Laar) vlo III-4-2
vlug geviefd: gevieftj (Laar), vlot: vlot (Laar) vlug || vlug: (moet je nu al weg?) Ja, ik zal moeten voortmaken om op tijd thuis te zijn; zo - loop ik niet meer [DC 39 (1965)] III-1-4