24407 |
dekken |
dekken:
dekke (Q096p Bunde)
|
Hoe noemt u het vrouwelijke dier bevruchten (dekken, rijden, springen, remmelen) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20597 |
desemen |
desemen:
deisemen (Q096p Bunde)
|
desemen; Hoe noemt U: Zuurdeeg in het beslag voor brood doen, desemen (zuren, mengen, desemen, het zuur zetten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18291 |
deuk in een hoed |
bluts:
n blötsj (Q096p Bunde)
|
een deuk [ZND 33 (1940)]
III-1-3
|
17676 |
dij |
dik van het been:
dik van t bein (Q096p Bunde),
dik van ət bein (Q096p Bunde)
|
dij - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
24899 |
dinsdag |
dinsdag:
deensdech (Q096p Bunde),
dinsdig (Q096p Bunde),
ps. invuller heeft voor vraag 2 helemaal niets ingevuld; misschien bedoelt hij dezelfde opmerking als bij vraag 1?!
dinsdag ? (Q096p Bunde)
|
dag; dinsdag [N 07 (1961)]
III-4-4
|
22665 |
dirigent |
directeur:
dirrekteur (Q096p Bunde)
|
De leider van een orkest of koor [dirigent, muziekmeester]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
32860 |
distel |
distel:
destǝl (Q096p Bunde, ...
Q096p Bunde)
|
De distel (velddistel of akkerdistel, Cirsium arvense) is een hardnekkig onkruid dat zowel in de wei als in de akker bestreden moet worden. De plant heeft sterke, tot diep in de grond vertakte wortels, lange, tot 150 cm hoge stengels die, evenals de lancetvormige bladen, met stekels bezet zijn; de bloemen zijn rood-lila van kleur. De velddistel moet niet verward worden met de melkdistel (Sonchus oleraceus) die wordt geplukt, en soms gekweekt, als konijnevoer. Deze plant zal behandeld worden in de aflevering over het kleinvee. Hier worden eerst de enkelvoudsvormen gegeven: de antwoorden op de vraag naar de naam van de plant. Vervolgens worden ook de meervoudsvormen vermeld; in de woordenschat van de boer zal het begrip immers voornamelijk in het meervoud voorkomen: "die wei staat vol met distels", "distels uitsteken", enz. Zie afbeelding 2. [voor de opgaven in enkelvoud: N 92, 100; L 1 a-m; L 23, 12a; voor de opgaven in meervoud: JG 1b]
I-3
|
32861 |
distelschopje |
distelschupje:
[distel]šø̜pkǝ (Q096p Bunde)
|
De kleine schop met een stevig, smal (4 à 5 cm) blad en een lange steel of een handvat, speciaal voor het uitsteken van distels. Volgens de zegsman van K 278 voldoet dit gereedschap echter niet goed, want "distels steken is distels kweken; distels trekken is distels nekken"; hij gebruikt er dan ook een haak voor, om de distel met wortel en al uit te trekken. Uit Q 71 wordt nog gemeld dat dit schopje door de boer gewoonlijk zelf gemaakt wordt van een oude zeis; en uit L 330 dat, wanneer een boer wegens ouderdom met het boeren ophield, hij heel vroeger een distelschopje om zijn nek gebonden kreeg, als teken dat hij met het werk op het land stopte. In P 44 is "boomschupje" opgegeven; waarschijnlijk werd voor het uitsteken van distels hetzelfde gereedschap gebruikt als voor het ontschillen van gevelde bomen. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel ''distel'' zie het lemma ''distel''. Zie afbeelding 3.' [N 18, 18a; monogr.]
I-3
|
20419 |
dode |
lijk:
liek (Q096p Bunde)
|
het dode lichaam van een mens [lijk, dode, kadaver] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
22873 |
doel |
goal (eng.):
Karte 169.
goal (Q096p Bunde)
|
Tor des Fussballspiels.
III-3-2
|