23200 |
bidden |
beden:
bêje (L215p Blitterswijck)
|
bidden [SGV (1914)]
III-3-3
|
20450 |
bidprentje |
doodsprentje:
uitgereikt bij iemands overlijden
dodsprīntje (L215p Blitterswijck)
|
bidprentje; gedachtenisprentje
III-2-2
|
23201 |
biechten (gaan) |
biechten (gaan):
biechte (L215p Blitterswijck)
|
biechten [SGV (1914)]
III-3-3
|
23383 |
biechtstoel |
biechtstoel:
biechtstoel (L215p Blitterswijck)
|
De biechtstoel, het meestal houten optrekje waarin de priester biechthoort [biech(t)sjtool?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21270 |
bieden |
bieden:
bieje (L215p Blitterswijck),
bijə (L215p Blitterswijck)
|
bieden [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
20830 |
bier |
bier:
bier (L215p Blitterswijck),
bīēr (L215p Blitterswijck),
bieër van paters vätje: zeer goed bier. De paters Franciskanen in Venray hadden een eigen brouwerij voor het klooster
biər (L215p Blitterswijck)
|
bier [RND], [SGV (1914)]
III-2-3
|
34238 |
biestmelk |
biest:
bis (L215p Blitterswijck)
|
De eerste melk van de koe, nadat ze gekalfd heeft. [L 32, 100; JG 1a, 1b; S 3; A 7, 18; monogr.]
I-11
|
33252 |
bietenkapmes |
bietenmes:
bitǝmɛs (L215p Blitterswijck)
|
Speciaal voor dit doel vervaardigd lang gebogen mes, "met een handvat als van een zaag", merkt de zegsman in L 322 op. Het werd gedaan met een "gewoon mes", een "broodmes" in: K 278, 357, L 211, 265, 282, 286, 291, 314, 322a, 324, 355, 355a, 366, 413, 416, 420, P 176, Q 2, 4, 72; met "de sikkel" in K 359, L 331, 355, 370, 374, Q 2, 2b, 99*; onder de "zessel" en de "hiep" wordt een hakmes verstaan. [N 12, 47; monogr.]
I-5
|
33249 |
bietenloof, bladerkroon |
groenblader:
grȳnblār (L215p Blitterswijck),
loof:
luǝf (L215p Blitterswijck)
|
De bladeren van de bietenplant. [N 12, 46; L 30, 34b; monogr.; add. uit N 12, 48]
I-5
|
33244 |
bietenplantjes uitdunnen |
uitdunnen:
ytdønǝ (L215p Blitterswijck)
|
Uit de rijen jonge plantjes telkens enkele exemplaren weghalen zodat de overgebleven bietenplantjes meer ruimte krijgen om uit te groeien. Doorgaans wordt dit werk in twee fases gedaan. Eerst wordt met de schoffel of de hak op regelmatige afstanden de rij plantjes over de breedte van de schoffel onderbroken. Van de overgebleven groepjes wordt dan iets later alleen het beste plantje overgehouden; de andere worden met de hand uitgetrokken. Tegelijk wordt dat geselecteerde plantje extra aangezet. Intussen wordt, zoals op het aardappelveld, regelmatig onkruid gewied; zie de toelichting bij het lemma Aanaarden. Het object van de handeling is steeds bieten, bietenplantjes. [N 12, 45; N Q, 8; JG 1b; monogr.; add. uit N 15, 2]
I-5
|