e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q032p plaats=Schinnen

Overzicht

Gevonden: 4527
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bergtop kop: kóp (Schinnen), spits: sjpits (Schinnen), top: d⁄n tuup (Schinnen) top van een berg [spits, piek] [N 81 (1980)] III-4-4
bergx bergen (mv.): bérrəch (Schinnen) berg (bergen) [RND] III-4-4
bericht bericht: bərich (Schinnen), tijding: WNT: ting (IV), In het Vroeg-nieuwndl. verkort uit tîding. Tijding, bericht.  ting (Schinnen) een mondeling of schriftelijk overgebrachte mededeling, inlichting [tijding, ting, weet, bericht] [N 87 (1981)] III-3-1
beroerte beroerte: beroerte (Schinnen), beslag: besjlaag (Schinnen, ... ) Beroerte: verlamming veroorzaakt door uitstorting van bloed in de hersenen (beroerte, beslag, aantok, slag). [N 84 (1981)] III-1-2
berrie karrenboom: karǝbōm (Schinnen) Elk van de twee bomen van de hoog- en stortkar waartussen het paard gespannen werd. De berries van de hoogkar verschillen essentieel van die van de stortkar: bij de eerste lopen de berries onder de hele bak door en maken ze er deel van uit (de zijwanden worden erop vastgezet), terwijl bij de tweede de berries tot halverwege de bak lopen en een aparte constructie vormen waarop de bak rust. Hierdoor kan de bak van de stortkar kippen, terwijl de berries op hun plaats blijven. Wanneer de bak van de hoogkar echter gekipt moet worden, gaat het hele voorstel van de kar omhoog. [N 17, 16 + 50b; N G, 54b + 64b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20] I-13
beschimmeld beschimmeld: besjummeld (Schinnen), besjumməlt (Schinnen) beschimmeld; Hoe noemt U: Met schimmel bedekt, gezegd van een brood [N 80 (1980)] III-2-3
beslag beslag: besjlaag (Schinnen), bǝšlāx (Schinnen), bəsjlaag (Schinnen), maische: majš (Schinnen), slag: bǝšlāx (Schinnen) Het ijzerwerk aan de onder- en bovenkant van de draaiboom. Zie afb. 16. [N 57A, 4.2; N 57, 9 add.] || het in beslag nemen van goederen bijv. als uitvoering van een vonnis [beslag, kommer] [N 90 (1982)] || Het mengsel van moutmeel en water in de beslagkuip. [N 35, 45; monogr.] II-2, III-3-1
beslagkuip beslagkuip: bǝšlāxkūǝp (Schinnen) De kuip waarin moutmeel en water worden gemengd. Vaak werd de beslagkuip ook gebruikt als roerkuip, terwijl men in later tijden daarvoor een aparte roerkuip ging hanteren. Zie daarom ook de semantische toelichting bij de lemmata ''roeren'' en ''roerkuip''. De invuller uit Q 99 merkt op dat het water in de beslagbak een temperatuur had van 70 √† 72 graden Celsius. De inhoud van deze bak bedroeg 40 hectoliter waarvan uiteindelijk 34 √† 35 hectoliter overbleef. Zie afb. 5. Zie ook de semantische toelichting bij de lemmata ''beslaan'' en ''beslag''. [N 35, 28; monogr.] II-2
beslissen beslissen: besjlisse (Schinnen), bəsjlissə (Schinnen) iets waarover verschil van gevoel is voorgoed tot een einde brengen [scheiden, beslissen] [N 85 (1981)] III-1-4
besnijkwast besnijkwast: bǝšni.jkwas (Schinnen) Kwast die gebruikt wordt bij het besnijden, het strijken van verf langs de grens van een oppervlak dat niet, of niet met dezelfde verf, bedekt moet worden. In L 265 werden de besnijkwasten gebruikt om sponningen en stopverfkanten te lakken. [N 67, 45a] II-9