e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q116p plaats=Simpelveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wentelteefje verwendsneetje: verwentsjnitje (Simpelveld), vèrwénsnitjə (Simpelveld) flensje; Hoe noemt U: Een dun pannekoekje, een flensje (struifje, koekje, flensje, broedertje) [N 80 (1980)] || wentelteefje III-2-3
werkbank vijlbank: vilbāŋk (Simpelveld) De houten of metalen bank waarop de smid, loodgieter en koperslager het metaal kunnen bewerken. Vaak zijn er in het werkblad gaten aangebracht waarin tassen, staken etc. kunnen worden gestoken. De woordtypen schroefbank (L 290, 291, P 176b, Q 88) en vijsbank (P 47) duiden op een werkbank waarop een bankschroef is aangebracht. [N 33, 279; N 64, 30a; N 66, 11a] II-11
werkbij werk[bij]: werk[bij] (Simpelveld) Vrouwelijke bij. De werkbij is aanzienlijk kleiner dan de koningin. De werkbijen of werksters verrichten alle in de bijenwoning voorkomende taken zoals het broed warm houden en voeren, de koningin te eten geven en van cel tot cel leiden, raten bouwen, gebruikte cellen oppoetsen, water, stuifmeel, kleverige propolis en zoete nectar aanslepen, de voorraden opbergen en verzegelen, reten stoppen, de poort bewaken en de woning verdedigen, ventileren en schoonhouden. Op grond van die verschillende functies wordt de werkbij ook wel haalbij, voederbij, bouwbij en broedbij genoemd. In de zomer is een werkster na ongeveer zes weken versleten, in de winter, als er geen buitenwerk te doen valt, leeft ze ongeveer vijf à zes maanden. Men kent dus kortlevende zomerbijen en langlevende winterbijen. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12b; S 3, L 1a-m; JG 1a; N 63, 62] II-6
werkdaagse jas werkeldaagsrok: werkeldaachsrok (Simpelveld) werkdagen (mv.) [een jas voor de - ] [SGV (1914)] III-1-3
werkdag werkeldag: werkeldaachsrok (Simpelveld), werkeldeskleier (Simpelveld) De kleren die men in de week draagt. [DC 62 (1987)] || werkdagen (mv.) [een jas voor de - ] [SGV (1914)] III-3-1
werken werken: wirəkə (Simpelveld) werken [RND] III-3-1
werken op de boerderij slaven: šlāvǝ (Simpelveld) Ook te verstaan als het doen van huishoudelijk werk in het boerenbedrijf. De belangrijkste termen in taalgeografische zin zijn ongetwijfeld schommelen en keuteren; deze zijn dan ook in kaart gebracht; vergelijk nog de behandeling van schommelen in Goossens 1963b. De op Nederlandse bodem ontstane afleiding labeuren van het Franse leenwoord labeur is in de semasiologische kaart 5 ondergebracht. Verreweg het grootste deel van de andere opgaven zijn expressief geladen uitdrukkingen met velerlei connotaties voor "hard werken, zich afsloven" in het algemeen. [JG 1b; L 8, 149, S 47; monogr. add. uit N 5A, 95a; L 37, 11c] I-6
werkkleren werkkleren: wirkkleier (Simpelveld) De kleren die men draagt als men vuil of klusjes doet. [DC 62 (1987)] III-1-3
werpen van jongen jongen: WBD/WLD  jungə (Simpelveld) Hoe noemt u een jong ter wereld brengen (jongen, moederen) [N 83 (1981)] III-4-2
wervelwind wervelwind: wervelwink (Simpelveld) wervelwind [SGV (1914)] III-4-4