25208 |
windstilte |
windstil (weer):
weenksjtil (Q116p Simpelveld, ...
Q116p Simpelveld),
winksjtil (Q116p Simpelveld),
winkstèl (Q116p Simpelveld),
windstilte:
winkstèltə (Q116p Simpelveld)
|
windstil, zonder wind, gezegd van het weer [blak, stil] [N 81 (1980)] || windstilte, toestand dat er geen wind is [blakte] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18434 |
winkelhaak |
blokwinkelhaak:
blǫkweŋkǝlhǭk (Q116p Simpelveld),
winkelhaak:
weŋkelhǭk (Q116p Simpelveld),
weŋkǝlhǭk (Q116p Simpelveld),
winkelhoak (Q116p Simpelveld),
winkelmoat (Q116p Simpelveld)
|
Haak waarvan de armen een hoek van 900 vormen. Met de winkelhaak wordt haaks afgetekend of kunnen werkstukken op hun haaksheid worden gecontroleerd. De winkelhaak kan L- of T-vormig zijn uitgevoerd en al dan niet van een aanslag (blok) of maatverdeling zijn voorzien. De T-vormige winkelhaak wordt ook T-haak of kruishaak genoemd. Zie ook het lemma "winkelhaak" in Wld II.9, pag. 10 en afb. 76. [N 33, 318a; N 33, 318c-d; N 64, 79b; monogr.] || Rechthoekige scheur in een kledingstuk. Een mogelijk verklaring van het woordtype vijf (c.q. fünf) geeft het WNT (XXI, pag. 536 s.v. ɛvijfɛ 4): ø̄Wat den vorm heeft van een cijfer ɛvijfɛ. Gewest. in het Zuiden als ben. voor een winkelhaak (scheur), die aan een Romeinse V doet denkenø̄.' [N 59, 192b; N 62, 43b; N 62, 43c; Gi 1.IV, 11; MW; S 44; monogr.] || winkelhaak [SGV (1914)]
II-11, II-7, III-1-3
|
22770 |
winnen |
winnen:
winne (Q116p Simpelveld)
|
Winnen.
III-3-2
|
18676 |
winterkleren |
winterkleren:
wingterkleier (Q116p Simpelveld)
|
Winterkleren. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
32703 |
wintervoor |
stoel:
št̄ol (Q116p Simpelveld),
wintervoor:
weŋ(k)tǝr[voor] (Q116p Simpelveld)
|
Met de wintervoor bedoelt men de voren die in het najaar zodanig geploegd worden, dat de akker in de winter goed kan uitvriezen. Dat kunnen brede en ondiepe voren zijn, die de voorlopig onder te ploegen mest bedekken, maar ook de walletjes die ontstaan wanneer men telkens twee voren tegen elkaar ploegt. Met de in dit lemma vermelde termen wordt niet alleen het voortype bedoeld maar ook - wat vooral voor de meervoudsvormen geldt - het geheel van voren die men met het oog op de winter geploegd heeft, de op wintervoren geploegde akker zelf. Voor het (...)-gedeelte van de varianten zie men het lemma ploegvoor. [N 11, 59a; N 11A, 113d + 137 m; monogr.]
I-1
|
33238 |
winterwortelen |
karoten:
karūǝtǝ (Q116p Simpelveld),
moren:
mūrǝ (Q116p Simpelveld),
(mv)
myr (Q116p Simpelveld)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
19306 |
wispelturig |
veranderlijk:
verenderlig (Q116p Simpelveld)
|
wispelturig [SGV (1914)]
III-1-4
|
25093 |
wisselen |
omtuisen:
umtoesje (Q116p Simpelveld)
|
onderling veranderen; het een voor het andere nemen of geven (bijv. voor plaats) [wisselen, omzetten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25174 |
wisselvallig weer |
bronken:
brònke (Q116p Simpelveld, ...
Q116p Simpelveld),
hoddelenweer:
ə hòddələ wéér (Q116p Simpelveld),
hoddelsweer:
hòddels wear (Q116p Simpelveld),
onzeker weer:
onzichər wèèr (Q116p Simpelveld),
onzichər wéér (Q116p Simpelveld)
|
lucht die regenachtig weer betekent [treuzellucht] [N 81 (1980)] || lucht die wisselvallig weer betekent [kwaklucht, knoeilucht] [N 81 (1980)] || nu eens regenen, dan weer helder zijn, gezegd van het weer [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20575 |
witte kaas, wrongel |
fluitekaas:
fleutəkîês (Q116p Simpelveld),
hangop:
hangop (Q116p Simpelveld),
makei:
makei (Q116p Simpelveld),
màkēī-j (Q116p Simpelveld)
|
hangop; Hoe noemt U: Een koud melkgerecht van karnemelk die men in een zak of in een doek opgehangen, heeft laten uitdruipen en vervolgens met melk en suiker aangemengd, opdient (hangop, hangebast) [N 80 (1980)] || witte kaas gemaakt van zure melk
III-2-3
|