17827 |
zitten |
zitten:
zitse (Q116p Simpelveld)
|
zitten [SGV (1914)]
III-1-2
|
17828 |
zoeken |
zoeken:
zukke (Q116p Simpelveld)
|
zoeken [SGV (1914)]
III-1-2
|
20828 |
zoethout |
zoethout:
zushoots (Q116p Simpelveld)
|
zoethout [SGV (1914)]
III-2-3
|
31380 |
zoetvijl, fijne vijl |
fijne vijl:
fiŋ vil (Q116p Simpelveld)
|
Vijl met een fijn bekapt blad. Doorgaans heeft het blad van een zoetvijl ongeveer 60 tanden per inch (Handboek Gereedschap, pag. 238). De zoetvijl wordt gebruikt voor harde metalen en voor het afwerken en, aldus de invuller uit P 219, het polijsten of polieren van metalen. Het blad van de vijl kan verschillende vormen hebben. [N 33, 90; N 64, 53b-c]
II-11
|
20283 |
zogen, voeden (overg.) |
de brost geven:
de bros geavə (Q116p Simpelveld)
|
borstvoeding geven: Een kind aan de borst voeden (minnen, de mem geven, houden). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
19719 |
zolder |
zolder:
zøldər (Q116p Simpelveld)
|
zolder [SGV (1914)]
III-2-1
|
33426 |
zolder boven de dorsvloer |
overbeierd:
ǫavǝrbɛi̯ǝt (Q116p Simpelveld)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|
19491 |
zolderkamer |
mansarde-zimmer:
mansardətsømər (Q116p Simpelveld)
|
zolderkamer
III-2-1
|
26149 |
zomen |
zomen:
zø̄mǝ (Q116p Simpelveld)
|
Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
18675 |
zomerkleren |
zomerkleren:
zommerkleier (Q116p Simpelveld)
|
Zomerkleren. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|