e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q116p plaats=Simpelveld

Overzicht

Gevonden: 2877
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwarte bladluis meel: mieële (Simpelveld) insectjes onder een blad, zwart [DC 68 (1993)] III-4-2
zwarte kraai, kraai kraai: kroa (Simpelveld) kraai [SGV (1914)] III-4-1
zweefmolen kettencarrousel: kettekaretsel (Simpelveld) Zweefmolen (kermis). III-3-2
zweep smik: šmek (Simpelveld) Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.] I-10
zweer zweer: sjwear (Simpelveld) Zweer: huidontsteking vaak met ettervorming ten gevolge van een infectie (zweer, zwerage, zwerije). [N 84 (1981)] III-1-2
zwemmen zwemmen: sjwumme (Simpelveld, ... ), sjwəmə (Simpelveld) zwemmen [RND], [SGV (1914)] || Zwemmen. III-3-2
zwengel zwengel: šwøŋǝl (Simpelveld) Soort van gebogen arm met een haaks daarop aangebrachte handgreep waarmee met de hand of door middel een trede boor- en andere machines in beweging worden gebracht. Zie ook het volgende lemma. [N 33, 281] II-11
zwenghout, spoorstok toghaam: tsǫ.xhām (Simpelveld  [(incl de strengen)]  ) Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.] I-2
zweren, etteren zweren: sjwêre (Simpelveld, ... ) etteren [SGV (1914)] || zweren (etteren) [SGV (1914)] III-1-2
zwerm zwerm: šwɛrm (Simpelveld) Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.] II-6