e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P048p plaats=Halen

Overzicht

Gevonden: 2814
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwellen zwellen: zwelle (Halen), zwälə (Halen), zwùle (Halen) zwellen [ZND 25 (1937)] III-1-2
zwemmen zwemmen: zwymən (Halen) zwemmen [RND] III-3-2
zwenghout, spoorstok hameel: amiǝl (Halen), koppel: kǫpǝl (Halen) Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.] I-2
zweren zijn eed doen op: ich wil ter menne iet eop doen (Halen) Ik wil er een (of mijn) eed op doen [ZND 23 (1937)] III-3-1
zweren, etteren zweren: dè won zal zwere (Halen) Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)] III-1-2
zwerm zwerm: zwɛrǝm (Halen) Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.] II-6
zwermen zwermen: zwɛrǝmǝ (Halen) Het verlaten van korf of kast van een deel van het bijenvolk onder aanvoering van een koningin. Zij gaat een nieuw volk vormen. Een dag of acht, negen, voordat de nieuwe moer of koningin uit de koninginnecel komt, verdwijnt de oude moer met een deel van het volk. De moer wordt door de werkbijen wat meer voor het vliegen geschikt gemaakt door haar enorme legtempo wat te temperen. Dit doen ze door het eiwitrijke voedsel, dat de moer anders krijgt, wat te minderen. Het zware achterlijf slinkt dan in en de moer krijgt krachten om de vleugels te kunnen uitslaan of anders gezegd om te kunnen zwermen. [N 63, 29a; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 99; monogr.] II-6
zweten zweten: gəzwet (Halen) wij hebben daar gezweet [ZND 08 (1925)] III-1-2
zwezerik soepieten: səpitə (Halen) kalfzwezerikken [ZND 08 (1925)] III-2-3
zwijgen zwijgen: ich sḁl mär zwɛ̄gə (Halen) Ik zal maar zwijgen. [ZND 08 (1925)] III-3-1