e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 17121
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
afschampen afketsen: (de kogel) kɛtst af (Ottersum), āfkɛtsǝ (Rotem), āfkɛtšǝ (Mechelen, ... ), afschampen: (de kogel is) āfxǝšamp (Swalmen), afsxampǝ (Beringen), blijven steken: blī.vǝ stē̜.kǝ (Venlo), blīvǝstē̜kǝ (Blerick), dolgeschoten: dolgǝsxōtǝn (Leunen), doorheergeschoten: durhɛrxǝšōtǝn (Hoensbroek), er niet door gaan: (de kogel is) ǝr ni dǫǝrgǝgǫjǝn (Neerpelt), er niet ingaan: (de kogel) gǫt ǝr ni ęn (Neerpelt), half geraakt: half gǝrakt (Meijel), half getroffen: hǫwǝf gǝtrǫfǝn (Nuth), half verdoofd: halǝf vǝrduǝft (Nieuwerkerken), ketsen: (de kogel is) gǝkɛtst (Kerkrade), (de kogel) kɛtš (Susteren), kętsǝ (Herten), kɛtsǝ (Meijel), kɛtšǝ (Neerharen), misgeschoten: mesgǝšōtǝ (Tungelroy), mesxōtǝ (Lummen), mislukt: meslø̜kt (Neeritter), misschieten: mesšētǝ (Heythuysen), niet doordringen: (de kogel is) nēt dǫǝrgǝdrōŋǝ (Heerlen), niet geraakt: nē gǝrokt (Sint-Truiden), niet getroffen: nę gǝtrǫfǝ (Herk-de-Stad), niet goed geschoten: nēt gōt gǝsxǭtǝ (Blerick), niet verduizeld: nēt vǝrdyzǝlt (Buchten), niet wijd genoeg de kop ingaan: (de pin) gęjt ni wajt gǝnux dǝ kǫp en (Tongeren), schampen: sxampǝ (Boekend), šampǝ (Gruitrode, ... ), šampǝn (Ell), slecht doorgekapt: slɛxt dørgǝkapt (Sint-Truiden), slecht geschoten: slɛxt gǝšȳtǝ (Opitter), te hel doorgeslagen: tǝ hɛl dōrgǝslāgǝ (Maasmechelen), te hel geslagen: tǝ hɛl gǝslāgǝ (Maasmechelen), terugketsen: tryxkɛtsǝ (Venlo), verbloeding in het vlees: vǝrblǫweŋ en ǝt vlēš (Bleijerheide), verkeerd geschoten: vǝrkīrt gǝšǭtǝ (Hoensbroek), zotschieten: zotsxītǝ (Grazen) Door afketsen van de kogel of door verkeerd schieten van de slachter kan het gebeuren dat de kogel niet helemaal in de kop doordringt. Zo kan de kogel terugketsen als het varken te dik is. En als de patroonhuls, de kardoes, te nat is of de patroon te slap, kan het schot ook mislukken. [N 28, 8; monogr.] II-1
afschamper buitenkogel: butǝk ̇ūgǝl (Weert), kogel met vertinde kop: kōgǝl mǝ vǝrtindǝ kop (Kaulille), schampschot: sxampsxot (Helchteren), šampšot (Noorbeek), šampšus (Kerkrade), šampšyǝt (Eys), šampšø̄t (Beek, ... ), verlegen patroon: vǝrlēgǝ pǝtrōn (Ottersum) De kogel die niet helemaal in de kop door-dringt, of het schot dat niet lukt. [N 28, 8; monogr.] II-1
afscheiding als teken van hengstigheid bellen: bɛlǝn (Lommel), er hangt sturigheid aan: dǭ haŋt størexhɛt ǭn (Tessenderlo), leek: lēǝk (Hoensbroek  [(afgescheiden vocht)]  ), leeksel: lēksǝl (Hasselt), lekel: lekel (Ubachsberg), lēǝi̯kǝl (Heerlerheide  [(geelbruine afscheiding)]  ), lęi̯kǝl (Herk-de-Stad, ... ), leker: li̯kǝr (Mechelen), lē̜kǝr (Hombourg  [(troebel vocht)]  ), natuur: natūr (Hombourg  [(teelvocht)]  ), revelsel: riǝbǝlsǝl (Neerpelt), slijm: slɛ̄m (Hasselt), šlīm (Moresnet), (mv)  slimǝ (Afferden, ... ), šlīmǝ (Moresnet), slover: šlovǝr (Sittard  [(slijm)]  ), sloveren: slāvǝrǝ (Afferden), šlø̜u̯ǝrǝ (Sittard), šlǭvǝrǝ (Haelen), snoer: snø̄r (Urmond), snūr (Bilzen), snoersel: snīrsǝl (Bilzen, ... ), spinneweb: spenewęp (America), sturigvocht: størǝxvǫxt (Leopoldsburg), stuur: stør (Tessenderlo), veem (vademen): veǝm (Kerkrade), vēm (Montfort, ... ), vēǝm (Heerlerheide), vē̜m (Klimmen, ... ), vē̜mp (Remersdaal), vęǝm (Heerlen), (mv)  vēmǝ (Maastricht  [(meervoud van veem met een nieuwe meervoudsuitgang)]  ), vɛ̄mǝ (Horn), veemdraad: veemdraad (Bergen), veempjes (vadempjes): vē̜mkǝs (Baexem, ... ), vęi̯mkǝs (Mechelen), vochtafzet: vǫxāfzɛt (Bokrijk) [N 8, 45, 46 en 48] I-9
afschepschop afschepschup: ãfsxø̜psxøp (Grubbenvorst, ... ), afschup: ãfšø̜p (Tegelen), afsteekschoep: āfstę̄ksxōp (Blerick), āfstę̄kšōp (Neeritter), afsteekschup: ãfstiǝkšø̜p (Rotem), āfstę̄ksxøp (Maasbree), āfstę̄ksxø̜p (Weert), āfstę̄kšø̜p (Grathem), bats: bats (Merselo), batsschup: batssxøp (Lottum), kromschup: kromsxøp (Maasbree), pannetje: pɛnkǝ (Grathem), platschup: platšøp (Hoensbroek), platte schup: platǝ sxøp (Mook, ... ), platǝ šøp (Hoensbroek, ... ), platǝ šø̜p (Ulestraten, ... ), roffelschup: rofǝlšøp (Hoensbroek), rofǝlšø̜p (Doenrade, ... ), schoep: sxup (Hasselt), sxōp (Blerick), sxǫp (Zolder), šōp (Bree, ... ), šō ̞p (Guttecoven), šōǝp (Kinrooi), schoepje: sxypkǝ (Wanssum), sxø̄pkǝ (Nederweert), šø̄pkǝ (Haelen), schoffel: sxufǝl (Weert), schoffelschoep: šufǝlšop (Diepenbeek), schuit: sxū.t (Lottum), šū.t (Baexem, ... ), schup: sxøp (Kronenberg), šøp (Kerkrade), schup om af te scheppen: sxøp øm āf tǝ sxø̜pǝ (Horst), schupje: šøpkǝ (Vlodrop), steekpan: stę̄kpan (Neeritter), steekpannetje: stę̄kpɛnkǝ (Nederweert), štę̄kpɛnkǝ (Neer), troffel: trofǝl (Stokkem), trufǝl (Achel, ... ), vlakschup: vlaksxø̜p (Venlo), voorschup: vō ̞rsxøp (Sevenum), zandschup: zãntsxøp (Ottersum) Een afschepschop is een schop die men gebruikt bij het spitten, om de ruwe en vaak begroeide bovenlaag van de uit te spitten voor af te scheppen en in de open voor te deponeren. Vergelijk ook het vorige lemma. Zoals uit enkele termen blijkt, betreft het vaak een schop die ook voor ander schepwerk gebruikt wordt. [N 11A, 149b; N 18 add.; div.] I-1
afscheuren, afritsen afrijten: aafriese (Kerkrade), aafriesse (Simpelveld), aafriete (Ell, ... ), aafrieëte (Waubach), aafrīēte (Amby, ... ), aafrīētə (Doenrade, ... ), aahfriehte (Herten (bij Roermond)), afriete (Schimmert), aofrīētə (Maastricht), āāfriēëtə (Nieuwenhagen), ààfrīētə (Heerlen, ... ), ‧āfrī.tə (Eys), afritsen: aafritse (Horst, ... ), aafritsen (Beesel, ... ), aafritsə (Venlo), afrissə (Meijel), afritse (Meijel, ... ), afritsen (Gulpen, ... ), aofritse (Maastricht), afroetsen: aafroetse (Klimmen), afroffen: (= ruwer).  aafróffe (As), afscheuren: aafscheure (Blerick, ... ), aafschuire (Amby), aafschèùre (Sevenum), aafschóre (Maasbree), aafsjeu.rə (Grathem, ... ), aafsjeure (Geulle, ... ), aafsjeurə (Kapel-in-t-Zand), aafsjēūre (Maastricht, ... ), aafsjiêre (Bree), aafsjīēre (As), aafsjäöre (Klimmen), aafsjèùren (Urmond), aafsjèùrə (Heel), aafsjörrə (Guttecoven), aafsjörə (Hulsberg), afscheure (Eys, ... ), afši.rə (Meeuwen), aofscheure (Maastricht), aofsjeorən (Diepenbeek), aofsjuirə (Maastricht), aofsjäöre (Maastricht, ... ), aofsjäörə (Maastricht, ... ), aofsjèùrə (Maastricht), aofsjöre (Maastricht), aofsjörə (Maastricht), āāfsjeurə (Beesel, ... ), āāfsjeuəre (Thorn), āfsxø̄rə (Houthalen), oafsjieurre (Hoeselt), áfscheurə (Gennep), ááfsjīērə (Opglabbeek), ááfsjèùrə (Epen), afschuinen: aofschuine (Maastricht), aftrekken: aaftrekke (Hoensbroek, ... ), aaftrèkke (As, ... ), āāftrekke (Ten-Esschen/Weustenrade), rijten: rietu (Brunssum), ritsen: ritse (Maastricht, ... ), rîetsjə (Schimmert), scheuren: sjaore (Maastricht), sjêûre (Stein), skeure (Jeuk) afscheuren [rippen, afritsen] [N 91 (1982)] III-4-4
afschieten, ontsteken afdraaien: afdraaien (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]  , ... [Maurits]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), āfdrijǝ (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Maurits]), āfdriǝ (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Emma]), āfdriǝnǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Domaniale]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Julia]  [Domaniale]), āfdręjǝ (Eisden  [(Eisden)]  , ... [Maurits]  [Maurits]), āfdręǝ (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Maurits]), āfdrījǝ (Oirsbeek  [(Emma)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), āfdrɛjǝ (Thorn  [(Maurits)]   [Eisden]), ˙āf˱dr˙iǝnǝ (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), afschieten: afschieten (Lanklaar  [(Eisden)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), afsxitǝ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Waterschei / Eisden)]  [Zwartberg, Waterschei]), āfšesǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Zolder]  [Domaniale]), āfšētǝ (As  [(Zwartberg / Waterschei)]  , ... [Maurits]  [Maurits]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Laura, Julia]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]  [Maurits]), āfšęjtǝ (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Domaniale, Wilhelmina]), aftrekken: āftrɛkǝ (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]   [Domaniale]), het front afschieten: ǝt frǫ.nt ā.fsxī.tǝ (Zolder  [(Zolder)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), ontsteken: ontštę̄kǝ (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Winterslag, Waterschei]), schieten: sxitǝ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Maurits]), sxētǝn (Rekem  [(Zwartberg / Eisden)]   [Willem-Sophia]), šētǝ (Geleen  [(Maurits)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Zwartberg, Eisden]  [Maurits]), zünden: tsyndǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Maurits]) De met springstof geladen schietgaten tot ontploffing brengen. [N 95, 412; monogr.; N 95, 442 add.] II-5
afschilderverf aflak: aflak (Meijel), aflakverf: āflak˲vɛrǝf (Heerlen, ... ), dekkende verf: dɛkǝndǝ vɛrǝf (Kerkrade), dekverf: dęk˲[verf] (Buchten, ... ), dɛk˲[verf] (Waubach), dɛq˲[verf] (Klimmen), lak: lak (Klimmen), lakverf: lak˲[verf] (Schinnen, ... ), overgrondverf: ó̜vǝrgrōnt˲vɛ̄rǝf (Ottersum), standoligverf: štant˱ǭlex˲vęrǝf (Klimmen), standverf: štant˲vɛrǝf (Heerlen), verf: verf (Meerlo) Algemene benaming voor verf waarmee wordt afgeschilderd. De verflaag die op deze wijze wordt verkregen, wordt in Q 71 'eindlaag' ('ęjntlǭx') genoemd. Bij buitenschilderwerk wordt als afschilderverf meestal glanzende loodwitverf maar ook wel Japanlak gebruikt, bij binnenschilderwerk daarentegen glanzende of matte zinkwitverf of Japanlak (Zwiers I, pag. 23). [N 67, 19a] II-9
afschrijflat afschrijflatje: āfšrīflɛtjǝ (Heel), maatlat: mǭtlat (Dilsen), maatlatje: mǭtlɛtjǝ (Herten, ... ), meetlat: mētlat (Geulle), mē̜tlat (Venlo), rei: rāj (Bilzen), ręj (Dilsen, ... ), ręjf (Dilsen), (Grathem, ... ), rīj (Herten, ... ), reilat: rējlat (Tegelen), rījlat (Herten), reilatje: ręjlɛtsjǝ (Bleijerheide), rījlɛtjǝ (Herten), ril: rīl (Geulle, ... ), smetlat: smetlat (Leopoldsburg) Een zuiver vlak en recht geschaafde lat, soms voorzien van een maatindeling, waarlangs men een rechte lijn kan trekken en waarmee men kan controleren of iets recht is. Zie voor het door invullers uit Geulle (Q 18) en Mechelen (Q 204a) opgegeven woordtype ril ook DL, pag. 571 s.v. ɛr√ªleɛ en RhWb (VII), kol. 428 s.v. ɛRilleɛ.' [N 53, 185a; N 53, 185c; monogr.] II-12
afschrijflat, rij aanstrijplat: āštrīplat (Klimmen), assenrij: asǝrēj (Helden, ... ), lat: lat (Jeuk, ... ), liniaal: linijāl (Maastricht), richtlat: rexlat (Simpelveld), rexlats (Spekholzerheide), rij: ri (Herten), rij (Reuver), rēj (Heijen, ... ), ręj (Bevingen, ... ), (Venlo), stalen rij: štǫalǝ ręj (Kerkrade), tekenlat: tęjkǝnlat (Neeritter) IJzeren of stalen lat waarlangs men rechte lijnen aftekent op het plaatmateriaal. De stalen rij wordt ook gebruikt voor het controleren van de vlakheid van materialen. Zie ook afb. 73. [N 33, 263; N 64, 84; N 66, 3] II-11
afschrijfmal mal: mal (Geulle, ... ), winkelbred: weŋkǝlbrɛt (Bleijerheide), winkelplank: weŋkǝlplaŋk (Posterholt) Dun plankje waarmee men op de trapbomen van een rechte trap of steektrap de hoogte en breedte van de treden aftekent. Het bestaat uit een plankje dat aan de onderzijde de afmeting heeft van de aantrede plus de wel plus het voorhout. De hoogte van de mal is gelijk aan de optrede van de trap. Aan de mal is een geleidelatje bevestigd zodat het geheel langs de bovenkant van de boom kan worden bewogen. [N 55, 94b] II-9