e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 17121
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aflappen aan elkaar naaien: ān ɛlkār nɛjǝ (Roggel), aflappen: aflappen (Lommel), aflapǝ (Meijel, ... ), āflapǝ (Bleijerheide, ... ), āflapǝn (Dilsen), ǭflapǝ (Bilzen), het boord naaien: ǝt bǭǝt niǝnǝ (Montzen), naaien: nɛjǝn (Zonhoven) Het aan elkaar naaien van de rand of tussenzool en de loopzool. "Op de zool wordt nu een groef gesneden, waarna het "aflappen" een aanvang kan nemen. Met een els wordt een gaatje gemaakt in den rand en in de groef van de zool, de draad wordt erdoor gehaald en dit herhaald, totdat de geheele zool aan den rand, die aan het boventuig vastzit, is vastgenaaid." (Directie, pag. 301). Zie afb. 47. [N 60, 109] II-10
aflapsteek aflapsteek: aflapsteek (Lommel), āflapsteǝk (Maasbree), korte steek: kotǝ stīk (Bilzen) Een steek die men toepast bij het aflappen. [N 60, 112b] II-10
aflaten aflaten: aflaten (Paal), aflōtǝ (Lummen), aflǭtǝ (Meijel, ... ), āflǭtǝ (Maxet, ... ), laten zakken: lǭtǝ zakǝ (Herten), schoeven: sxuvǝ (Kaulille), vieren: vīrǝ (Sittard, ... ), zakken aflaten: zakken aflaten (Weert), zakǝn āflōǝtǝ (Lummen), zɛk˱ āflǭtǝ (Thorn) Zakken met behulp van het luiwerk naar beneden laten. [N O, 26d] II-3
aflaten, afdraaien (de deuren) toezetten: tuzętǝ (Ophoven), afdoen: ōf˱dū.n (Mal), afdraaien: af˱drę̄n (Sint-Truiden), ā.f˱drɛjǝ (Maaseik), āf˱drɛ̄ǝn (Lummen, ... ), ǭf˱drɛǝ (Wellen), ǭf˱drɛǝn (Hoeselt), ǭf˱drɛ̄.jǝ (Maastricht, ... ), ǭf˱drɛ̄ǝn (Stevoort, ... ), afduwen: áf˱dø̜jǝ (Lanaken), aflaten: ā.flǭ.tǝ (As, ... ), ǫflō.tǝ (Sluizen, ... ), ǭflotǝ (Lauw), ǭfluǝtǝ (Alken, ... ), ǭflø̜tǝ (Beverst), ǭflōǝtǝ (Herk-de-Stad, ... ), afschroeven: ǭfsxruvǝ (Heks), afslieten: ǭfslē.tǝ (Kanne), afstoten: ǭfstő̜wtǝ (Broekom), aftrekken: ǭftrękǝ (Bilzen), afzetten: ǭf˲zɛtǝ (Stevoort), daallaten: dāllōǝtǝ (Berbroek), dǭllotǝ (Tongeren), dɛllø̜tǝ (Alt-Hoeselt), dɛllōǝtǝ (Wintershoven), dichten: dextǝ (Ittervoort), dichtmaken: dextmā.kǝ (Ittervoort), induwen: e.ndywǝ (Opoeteren), ingooien: ęjngujǝ(n) (Diepenbeek, ... ), ęngujǝ (Herk-de-Stad, ... ), inlaten: ęjnlø̜tǝn (Diepenbeek), ęnlø̜̄tǝ (Hoeselt), instoten: e.nstȳǝ.tǝ (Neeroeteren, ... ), e.nstūǝ.tǝ (Maaseik), e.nstűǝ.tǝ (Maaseik, ... ), inzetten: ēnzętǝ (Sluizen), ęnzɛtǝ (Lummen), laten afvallen: lø̜tǝn ǭf˲valǝ (Alt-Hoeselt), laten afzakken: lø̜tǝn āf˲zakǝ (Stokrooie), laten toevallen: lø̜tǝn tǫwvalǝn (Alt-Hoeselt), laten zakken: luǝtǝ zakǝ (Gutschoven), lǭ.tǝ zakǝ (Opoeteren), lǭ.tǝ zákǝ (Kanne), neerdraaien: nē.rdrɛjǝ (Aldeneik), sluiten: slutǝ (Ittervoort), slø̜ǝtǝ (Bommershoven), slōǝtǝ (Kuringen), stilleggen: stellęgǝ (Kortessem), stellɛgǝ (Stevoort), stilzetten: stelzętǝ (Kuringen), toedoen: tø̜wdøn (Ordingen), tǫwduǝn (Kuringen), tǫwdū.n (Lanaken, ... ), toedraaien: towdrɛ̄ǝ (Stokrooie), tydrɛjǝ (Neeroeteren), tűdrɛjǝ (Tongerlo), tǫdrɛǝ (Tongeren), tǫwdręjǝ (Vliermaalroot), tǫwdrɛ̄ǝn (Kortessem), toegooien: tu.gūǝ.jǝ (Maaseik), toehouwen: tø̜whő̜wǝ (Hoepertingen), toelaten: tø̜wluǝtǝ (Berlingen), toemaken: tu.mā.kǝ (Ittervoort), toesmijten: tǫwsmęǝtǝ (Stokrooie), toestoppen: tustǫpǝ (Berbroek), toestoten: tu.stūǝ.tǝ (Maaseik), toezetten: tuzętǝ (Maaseik), tyzętǝ (Neeroeteren), tø̜wzętǝ (Sint-Lambrechts-Herk), tűzętǝ (Kessenich) De sluis laten zakken met behulp van een hefboom of winde. Wanneer wordt gewerkt met een hefboom, kan de molenaar de sluis in één ruk laten dichtvallen. Woordtypen als instoten, ingooien, toehouwen, toegooien en toesmijten wijzen daar dan ook op. Wanneer een winde wordt gebruikt, moet de molenaar de sluis afdraaien. Zie ook het lemma ɛoptrekken, opdraaienɛ.' [Vds 43; Jan 44; Coe 30; Grof 60] II-3
aflater aflater: āflǭtǝr (Belfeld) Arbeider die de gevormde buizen op een lager gelegen droogzolder deponeert. [monogr.] II-8
afleggen aan de kant leggen: ǫn ǝ kānt lęŋǝ (Berverlo), afleggen: afleŋn (Kwaadmechelen, ... ), aflęgǝ (Beringen, ... ), aflęi̯ǝ (Beringen), ā.flęgǝ (Achel, ... ), ā.f˱lęgǝ (Ellikom, ... ), āflegǝ (Maasniel, ... ), āfleqǝ (Montfort, ... ), āflēgǝ (Sittard), āflęgǝ (America, ... ), āflęi̯qǝ (Gerdingen), āflęi̯ǝ (Koersel), āflęqǝ (Baarlo, ... ), ǭflęgǝ (Beverst, ... ), afnemen: afnemǝ (Berverlo), afrapen: afrāpǝ (Kinrooi), afrǭpǝ (Montenaken), ā.frā.pǝ (Hamont), āfrāpǝ (Haelen, ... ), ǭfrāpǝ (Genk), afrijen: afręi̯ǝ (Grazen), afslagen: afslǭgǝ (Paal), afsteken: āfstai̯kǝ (Ospel), afstoten: afstuǝtǝ (Tessenderlo), āfstōtǝ (Oirsbeek), daalleggen: dǭlęgǝ (Rummen), garven maken: gɛrvǝ mākǝ (Einighausen, ... ), geleggen maken: gǝlęgǝ mākǝ (Bree, ... ), gǝlęgǝ mǭkǝ (Zelem), hopen maken: hø̜i̯ǝp mǭkǝ (Borgloon), in de jaan leggen: en dǝ gø̄n lęqǝ (Baarlo, ... ), en dǝ jǫn lęgǝ (Kinrooi), in geleggen leggen: en gǝlē̜gǝ lē̜gǝ (Bocholt), in janen leggen: en jǭnǝ lęqǝ (Neeritter), janen: jǫu̯nǝ (Opheers), neerleggen: nerlęgǝ (Milsbeek, ... ), omleggen: ǫmlęgǝ (Lanklaar), oppers leggen: øpǝrs lɛgǝ (Vliermaal), oppers maken: øpǝrs mǭkǝ (Diepenbeek, ... ), ø̜pǝrs mākǝ (Beverst, ... ), ǫpǝrs mākǝ (Boorsem), oppers steken: ǫpǝrǝ stęi̯kǝ (Maasmechelen), rapen: rǭpǝ (Borgloon), schobben maken: šǫbǝ mākǝ (Aldeneik, ... ), šǭbǝ mākǝ (Noorbeek, ... ), schoofjes maken: šø̜fkǝs mǭkǝ (Tongeren), schoven maken: sxuvǝ mākǝ (Lummen, ... ), šęi̯f mākǝ (Bree), slaan: slūǝ (Halen), steken: stēi̯ǝkǝ (Wittem), štø̄kǝ (Schimmert, ... ), štø̄ŋkǝ (Oirsbeek), štūǝkǝ (Jabeek), terugleggen: trøk˱lęgǝ (Ospel), uitleggen: utlegǝ (Posterholt), ūtlęgǝ (Puth), ūtlęqǝ (Baexem, ... ), wegleggen: wɛx˱lɛgǝ (America) De term "afleggen" is oorspronkelijk afkomstig van het graan maaien met de zeis: de gemaaide halmen vallen dan tegen de nog staande aan en moeten eerst "afgelegd" worden (door de "aflegger"), voordat de maaier een nieuwe baan kan aanzetten. De aflegger doet dit doorgaans met de handen, soms met een sikkel of een pikhaak, en "stuikt" daarbij een hoeveelheid halmen voor een schoof tegen de grond en bindt deze dan, provisorisch, af. De aflegger gebruikt daarbij vaak overmouwen om zich tegen de stekende halmen te beschermen. Later is de term overgenomen bij het maaien met de maaimachine; daar wordt ook "afgelegd", hetzij door de voerman zelf die met een pedaal een hoeveelheid halmen afzondert, hetzij eveneens door een aparte "aflegger". Dit "alleen achter de maaimachine" wordt uitdrukkelijk vermeld in L 164, 268 en L 320a. Vandaar is het verspreidingsgebied hier groter dan het gebruik van de graanzeis in de kaart "graan maaien met de zicht en de zeis". Bij het pikken vormt de zichter zelf de schoven, of de pikkelingen, door de zojuist afgesneden halmen "af te trekken", zie de toelichting bij het lemma ''aftrekken'' (4.2.5). [N 15, 15d en16h; N J, 3b; JG 1a, 1b, 1c; monogr.] I-4
afleggen van een dode aandoen: znd 32, 20;  aandouən (Zepperen), andoen (Sint-Lambrechts-Herk), aondōēn (Borgloon), aoəndôen (Gutshoven), znd 32, 20; ?  aandoen (Kuringen), afgaan: aaf’gáon (Tegelen), afleggen: aaf-legge (Sevenum), aaflegge (Blerick, ... ), aafleGGe (Mheer), aaflegge (Thorn, ... ), aafleggen (Eigenbilzen, ... ), aafleggə (Doenrade, ... ), aaflegke (Heythuysen, ... ), aaflekge (Nieuwstadt, ... ), aaflekke (Eys, ... ), aaflekkə (Sweikhuizen), aaflēgken (Geleen), aafligge (Hoensbroek, ... ), aafliggn (Brunssum), aafliggə (Montfort, ... ), aafligke (Echt/Gebroek, ... ), aafliGə (Kapel-in-t-Zand), aaflihe (Kesseleik), aaflikge (Reuver), aaflikke (Herten (bij Roermond), ... ), aaflègge (Beek, ... ), aaflèGGə (Ubachsberg), aaflègke (Bree, ... ), aaflèke (Noorbeek, ... ), aaflèkke (Geleen, ... ), aafléGe (Schaesberg), aaflége (Thorn), aafléggə (Meeswijk), aaflégke (Klimmen), aaflégə (Hulsberg), aafléke (Susteren), aaflékgən (Urmond), aaflékke (Tungelroy), aaflékken (Born), aafléékkə (Schinnen), aafléəggə (Kelpen), aaflëgge (Merkelbeek), aaflëGGe (Sittard), aafləkkə (Oirsbeek), aflegge (Jeuk, ... ), afleggen (Gennep, ... ), aflègge (Oirlo), aflèggen (Rekem), afléggə (Meijel), aof legge (Maastricht), aoflegge (Maastricht), aoflegke (Caberg, ... ), aofleGə (Maastricht), aoflēgkə (Maastricht), aoflēkkə (Maastricht), aoflieje (Vaals), aoflègge (Maastricht, ... ), aoflèggə (Maastricht), aoflègke (Maastricht, ... ), aoflégkə (Maastricht), aōflegge (Maastricht), āāflegge (Horst), āāfligghə (Beesel), āāflèGGə (Nieuwenhagen), āāflêkke (Schimmert), dōēeje aflegge (Venray), e liek aaflègken (Uikhoven), eine aaflegge (Schimmert), iemand aoflègge (Maastricht), oaflegge (Eigenbilzen, ... ), oafleggen (Zonhoven), àflègge (Sint-Truiden), àflégə (Loksbergen), ààfléggə (Amstenrade), ààfléGGə (Heerlen), ààfléGə (Susteren), ààfléégə (Epen), ààfləkgə (Guttecoven), áflegge (Venray), ááfliggə (Venlo), ááfligkə (Reuver), ááflégkə (Heel), (de g als duits "gehören").  aaflegge (Amby), (gg: Eng. good).  aaflêgge (Ell), (kk: als garçon).  aaflĕkke (Geleen), afleggen  oaflegge (Eigenbilzen), ook handeling bij het korenmaaien  aaflègke (Tungelroy), ps. boven de beide gs moet nog een ^staan; deze combinatieletters kan ik niet maken!  aafleg^g^e (Gulpen), wassen en doodskleed aandoen van een lijk  aaflégke (Altweert, ... ), znd 32, 20;  aaflegge (Weert), aafläggən (Hamont), aafléggə (Lanaken, ... ), afleggen (Diepenbeek, ... ), afleggə (Herk-de-Stad), afléggən (Zolder), oeflegge (Heers), àflégé (Leopoldsburg), afnemen: ‧āfnø.mə (Eys), afwassen: znd 32, 20;  aafwasse (Kinrooi), bereiden: bereiden (Meeuwen), beréje (As), znd 32, 20;  beraai-je (Borgloon), bereeë (Groot-Gelmen), berei-en (Helchteren), berei-je (Gruitrode, ... ), berei-jen (Neeroeteren, ... ), bereiden (Jeuk), bereie (Houthalen), bereien (Neeroeteren), bereijen (Kaulille), bereijə (Hasselt), bereinje (Kaulille), bereië (Wellen), berijen (Sint-Truiden), berêên (Diepenbeek), brei-jen (Opoeteren), bərejjə (Borgloon), bərejə (Kortessem), bərijə (Engelmanshoven), boven de aarde leggen: znd 32, 20;  boven d’eerd leggen (Neeroeteren), boven d’erde legen (Neeroeteren), znd 32, 20; cf. WNT s.v. "aarde, ook aard  boven d’eerd leggen (Hamont), klaarmaken: znd 32, 20;  klor maken (Achel), kleden: znd 32, 20;  klie-en (Peer), leggen: znd 32, 20;  laigen (Rotem), lijken: lieken (Eksel), lijken (Leopoldsburg), lééjkən (Lommel), léékə (Loksbergen), lêke (Beverlo), da vrammes woord gelêkt = de vrouw wordt afgelegd  lêke (Beverlo), ww  lèèke (Sint-Truiden), znd 32, 20;  leejke (Koersel), leeke (Rosmeer), leke (Hasselt, ... ), leken (Mopertingen), lieke (Eupen, ... ), lieken (Bree, ... ), liekə (Ophoven), lijke (Beverlo, ... ), lijken (Beringen, ... ), liëken (Kaulille), līēkə (Vroenhoven), lèke (Beverlo), lèken (Paal), léjké (Leopoldsburg), léjkən (Beringen), léékn (Oostham), op de schoof leggen: op de sjaof lèke (Noorbeek, ... ), op de sjoüf legke (Gronsveld), oppe sjouf lègken (Uikhoven), (vroeger noemde men het zo).  op de sjouf légke (Klimmen), (vroeger: op stroo lekke).  op de sjouf lekke (Neer), znd 32, 20;  op de chaof leggen (Sint-Martens-Voeren), op tə sjòwf léggə (Rekem), op de walm leggen: op de waam leggə (Vlijtingen), znd 32, 20;  op de waam legen (s-Herenelderen), op de waam legge (Zichen-Zussen-Bolder), op de waam leggen (Val-Meer), op de waam leijge (Vroenhoven), op de walm legge (Borgloon, ... ), op de woam legge (Waltwilder), op de woam leggen (Grote-Spouwen), op də walm léggə (Genk), op də waom leggen (Eigenbilzen), op te walm legge (Genoelselderen), znd 32, 20; cf. WNT s.v. "walm (II)"(mar.: is bos of bundel stroo; cf. schoof!) 1. d. "Op den walm liggen"= boven de aarde staan van een overledene; vgl. "op de (het) schoof liggen"(Tuerl.). Het gebruik de doode eerst op stroo te leggen (....de "waam"of de "sjouf"in Limburg) is bijna geheel verdwenen  op de walm legge (Sint-Lambrechts-Herk), op de walm zetten: znd 32, 20;  op de walm zette (Jeuk), op een walm leggen: znd 32, 20;  op e waam leggen (Mal), op het schoof leggen: op het sjòwf leggen (Meeswijk), op ⁄t sjouf léggə (Grevenbicht/Papenhoven), vroeger werd een dode afgelegd of opgebaard op een schoof stro  eeme oppet sjouf lëGGe (Sittard), znd 32, 20;  op het chouf legge (Mechelen-aan-de-Maas), op het sjouf legge (Vucht), op ət sjouf legge (Mechelen-aan-de-Maas), op ’t choaf legke (Dilsen), znd 32, 20; cf. WNT s.v. "schoof (I)"3. "op het (schoof) liggen"= boven de aarde staan, van een gestorvene  op ’t chouf laignen (Rotem), op schoof leggen: (= opbare).  op sjouf legge (Tungelroy), znd 32, 20;  op sjaof lekke (Mheer), op walm leggen: znd 32, 20;  op woëm legge (Bilzen), opbaren: znd 32, 20;  òp baarə (s-Herenelderen), opmaken: znd 32, 20;  opmaake (Hasselt), reinigen: reinigen (Meeuwen), znd 32, 20;  reinigen (Hechtel, ... ), schoven: sjouve (Echt/Gebroek), znd 32, 20; cf. WNT s.v. "schoof (I)"3. "op het (schoof) liggen"= boven de aarde staan, van een gestorvene  chauven (Maaseik), wassen: wàssə (Gennep), znd 32, 20;  wassche (Hasselt), wassen (Achel, ... ) achtereenvolgens een aaneengesloten reeks van bezoeken afleggen || afleggen || afleggen (van een lijk) || afleggen van een lijk || een dode afleggen || een dode in de doodskist leggen [lichteren, kisten] [N 115 (2003)], [N 87 (1981)] || een doode lijken (vooraleer hij gekist wordt) [ZND 32 (1939)] || een lijk afleggen || een lijk reinigen en met het doodsgewaad bekleden, meestal tevens van het bed afnemen [afleggen, lijken, ontwaden] [N 87 (1981)] || het lijk afleggen, reinigen en doodskleren aantrekken || het lijk verzorgen en op het doodsbed leggen || lijk opbaren || opbaren || reinigen en in doodshemd kleden van een lijk || wassen en doodskleed aandoen van een lijk III-2-2
aflegger aflegger: a.flɛxǝr (Dilsen), aflegger (Houthalen, ... ), aflęgǝr (Kerkhoven, ... ), aflɛgǝr (Rummen, ... ), aflɛ̄gǝr (Bleijerheide), ā.flegǝr (Niel-bij-As), ā.flęgǝr (Achel, ... ), āflegǝr (Peij), āfleqǝr (Asenray / Maalbroek, ... ), āflē̜i̯gǝr (Bree), āflęgǝr (Beek, ... ), āflęqǝr (Noorbeek), ǭflęgǝr (Diepenbeek), ǭ.flęgɛr (Beverst, ... ), afloper: aflø̜̄pǝr (Wellerlooi), afnemer: afnēmǝr (Beringen), afraper: afrǭpǝr (Montenaken), ā.frā.pǝr (Haelen, ... ), āfrāpǝr (Hasselt, ... ), ǭfrǭpǝr (Geistingen), kunstzwerm: kunstzwerm (Oud-Valkenburg), kønszwɛrm (Geulle), opraper: ǫprǭpǝr (Borgloon) Degene die de handeling, zoals beschreven in het vorige lemma, uitvoert. In L 354 en 356 werd uitdrukkelijk aangegeven dat de aflegger ook de schoven bindt. [N 15, 15c; JG 1a, 1b] || Kunstzwerm bij het kastimkeren. Een deel van een bijenvolk wordt genomen en voorzien van eitjes. De bijen kweken hieruit een nieuwe koningin. Zo ontstaat een zelfstandig nieuw volk. [N 63, 92c; Ge 37, 118] I-4, II-6
aflichten (de) gas controleren: dǝ gās kontrolē̜rǝ (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Zolder]), dǝ gās kǫntrolērǝ (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Zwartberg, Waterschei]), gas kontrǫlērǝ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Winterslag, Waterschei]), aflichten: aflextǝ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Maurits]), aflēxtǝ (Meijel  [(Emma / Maurits)]   [Maurits]), āflextǝ (Thorn  [(Maurits)]   [Emma, Maurits]), āflęjxtǝ (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Maurits]), afluchten: āflyǝtǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Willem-Sophia]  [Domaniale]), āflȳtǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]  [Domaniale]), āflȳǝtǝ (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Julia]), āfløxtǝ (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]  [Domaniale]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Emma]  [Laura, Julia]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]  [Maurits]  [Laura, Julia]), ˙āfly.ǝtǝ (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Wilhelmina]), gas meten: gās mētǝ (Eisden  [(Eisden)]   [Zwartberg, Eisden]), gās mę̄tǝ (Rekem  [(Zwartberg / Eisden)]   [Beringen]), gas zoeken: gas zukǝ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), gā.s zøkǝ (Zolder  [(Zolder)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), luchten: lø̜xtǝ (Tegelen  [(alleen bij glazuur)]  ), zoeken: zukǝ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Eisden]) De proefstukken met een aflichtstok verlichten om het einde van het bakproces vast te stellen. In L 270 werd het luchten gedaan wanneer de oven bijna gaar was. [N 49, 86a; monogr.] || Met behulp van een veiligheidslamp mogelijk aanwezig mijngas opsporen. Bij een aanwezigheid van mijngas zal zich rond het klein gedraaide vlammetje van de lamp een lichtblauwe doorzichtige lichtkegel vormen. De lengte van de lichtkegel, dus eigenlijk de lengte van de gasvlam, geeft het gehalte mijngas aan. [N 95, 236; monogr.; N 95, 413; Vwo 47; Vwo 337; Vwo 338; Vwo 872] II-5, II-8
afloeren, bespieden afgapen: aafgape (Mheer), afgapen (Achel), afkijken: aa.fkīē.ke (Boukoul, ... ), aafkie:ken (Neerbeek), aafkieeke (Weert), aafkieke (Baarlo, ... ), aafkieken (Ophoven, ... ), aafkièke (Venlo), aafkiëke (Boekend, ... ), aafkīēke (Baexem, ... ), afkeͅikə (Hasselt), afkeͅi⁄ə (Lommel), afkieke (Broekhuizen, ... ), afkieken (Bree, ... ), afkikə (Opglabbeek), afkīkə (Paal), aofkieke (Maastricht, ... ), aofkieken (Maastricht), āfkikə (Montzen), āfkīkə (Kinrooi), āfkīkən (Houthalen), iets stilllekes ouəfkieken (Voort), oafkieke (Hoeselt, ... ), oafkieken (Zonhoven), ōͅfkīkə (Kanne), 2x  aafkieke (Roermond), B.v. aafkieken kan helpen as ge iets nie wiht.  aafkieken (Peer), afletten: aaflette (Groot-Gelmen), aeflette (Zepperen), aflette (Jeuk, ... ), afletten (Gorsem, ... ), aoflɛttə (Engelmanshoven), oafletten (Sint-Truiden), (afletten)  afliətə (Gingelom), NB: ook voor Landen (P 171) en P 164 wordt afletten opgegeven.  âfletten (Ulbeek), afloeren: aafloaren (Vucht), aafloeere (Hasselt), aafloere (Baarlo, ... ), aafloeren (Hechtel, ... ), aafloore (Boeket/Heisterstraat, ... ), aaflooren (Dilsen, ... ), aaflore (Nederweert), aafloren (Maaseik, ... ), aaflouere (Hasselt), aafloëren (Hamont), aaflōēre (Geleen, ... ), aaflōēren (Lanaken), aafluere (Heerlerheide), aaflôêren (Sint-Huibrechts-Lille), aefloeren (Stokrooie), aflauren (Linkhout), afloere (Afferden, ... ), afloeren (Achel, ... ), aflooren (Reppel), aflorə (Maaseik), afloue-ren (Paal), aflouərə (Hasselt), aflōēren (Ottersum), aflōrə (Bree, ... ), aflurn (Koersel, ... ), aflurə (Halen, ... ), aflurən (Zolder), afluwərən (Lommel), afluərə (Neerpelt), aflūrə (Meeuwen, ... ), aflūrən (Achel, ... ), aflŭəreͅ (Leopoldsburg), aflürə (Opheers), aofloere (Maastricht, ... ), aofloeren (Mopertingen, ... ), aofloore (Gronsveld, ... ), aoflūrə (Tongeren), auflure (Rosmeer), ā:flu:rə (s-Herenelderen), āāfloere (Houthalen, ... ), āflōrə (Bocholt, ... ), āflurən (Hamont), āflūrə (Achel, ... ), āflūrən (Hamont, ... ), āflūərən (Hamont), āvlūrn (Zonhoven), oafloere (Bokrijk, ... ), oafloeren (Sint-Truiden), oefloeren (Heers), oflurə (Genk), oufloere (Zichen-Zussen-Bolder), oëfloeren (Wellen), ōͅflurə (Tongeren, ... ), ōͅflūre (Tongeren), ōͅflūrə (Borgloon, ... ), oͅflūrə (Smeermaas), âfloere (Sint-Lambrechts-Herk), ââflooren (Bree), ââflōēeren (Sint-Truiden), âôfloeren (Grote-Spouwen), Vgl. loerhaan.  aafloere (Roosteren), aflonken: aafloenke (Hasselt), afluimen: (afluimen)  afløəmə (Gingelom), afluisteren: afluisteren (Tessenderlo), afspeculeren: aafsjpeekelere (Ubachsberg), aafspikkelere (Nunhem), āfspekəlērə (Lanklaar), afspeuren: afspeuren (Rijkel), afspieden: aafspieën (Bree), afspieën (Peer), afspikkelen: aafspikkele (Montfort), afspinzen: aafsjpienze (Roermond), aafspienze (Venlo), afspioneren: aafspioenaerə (Geistingen), afspiejoneere (Sint-Truiden), afspioeneejeren (Lommel), afspiənejərə (Lommel), āfspionnērə (Lanaken), afspionnen: aafspionen (Koersel), afspioene (Gruitrode), afspioennen (Jeuk), aofspinjoene (Veldwezelt), aufspioenen (Rijkhoven), āōfspijoenen (Riemst), oafspinjoele (Zichen-Zussen-Bolder), oifspioenen (Riksingen), afvinken: aafvēnke (Echt/Gebroek), aafvinke (Kerensheide), (afvinken? - RK).  affenkə (Gingelom), afzien: afzien (Borlo, ... ), afzin (Tessenderlo), āfziə (Montzen), bekeuren: bekeuren (Beringen), bekijken: bekieke (Zepperen), beloeren: beloere (Horn), beloeren (Hasselt, ... ), beloren (Neeroeteren), bəloerə (Meldert), bəloerən (Eigenbilzen), bespieden: bespiede (Opglabbeek), bespieden (Tessenderlo), bespieën (Bocholt), bespiën (Achel), bespiən (Ulbeek), bespīĕ (Waltwilder), bəspieən (Eigenbilzen), iejt bespieje (Borgloon), bespinzen: bespienze (Venlo), bespioneren: bespionneeren (Lanaken, ... ), bespiënaire (Opglabbeek), gapen: gaape (Ottersum), gape (Herten (bij Roermond)), get "orschteg"maken: jet orschteg make (Eupen), in het oog houden: in `t oeg hawen (Achel), in d`oeg hauwen (Neerpelt), loeren: lurə (Genk), lūrə (Val-Meer), lonken: loŋkə (Sint-Truiden), nagaan: nāōgwŏn (Vroenhoven), nakijken: nakieken (Maaseik), ogen: ui:ge (Panningen), op de loer liggen: op de loer ligge (Panningen), op de loor ligge (Kinrooi), op iets loeren: op iets loeren (Gingelom), speculeren: sjpekelere (Eygelshoven), sjpikelere (Vrusschemig), sjpikkelere (Obbicht), spikelere (Elsloo), spieken: spieke (Neeritter), spieken (Tegelen), spinzen: sjpiense (Herten (bij Roermond), ... ), spiense (Moresnet, ... ), spienze (Kerkrade), spīēnze (Heerlerheide), spioneren: spionere (Heerlen), spionerən (Lommel), spionneeren (Achel, ... ), spionniere (Weert), spiuniərə (Gutshoven), spionnen: spinjoele (Jeuk), spioene (Maaseik), spioenen (Jeuk), stiekem kijken: stiekem kieke (Oirlo), uitgapen: oetgape (Klimmen), ōētgape (Hoensbroek), uitkieren: oetkieëre (Opitter), uitloeren: aatloere(n) (Sint-Truiden), o:wətlu:wərə (Kuringen), oatloere (Diepenbeek), oatloeren (Hechtel), oe.tloore (Veldwezelt), oe:tloore (Kaulille), oesloere (Bocholtz, ... ), oetloere (Buchten, ... ), oetloeren (Geistingen, ... ), oetlooren (Neeroeteren, ... ), otloere (Helchteren), outloere (Stevoort, ... ), outlu:rə (s-Herenelderen), oətlurə (Kortessem), ōēslōēre (Kerkrade), ōētloere (Mechelen), ōētlōēre (Klimmen), ōētlōēren (Eksel), oͅtlouərə (Hasselt), oͅutlūrə (Beverst), oͅwətlūrn (Zonhoven), uit loere (Vlodrop), uitloere (Loksbergen, ... ), uitloeren (Alken, ... ), uutlure (Hees), ūtlōrə (Mechelen-aan-de-Maas), ytlōrə (Opglabbeek), óutloere (Wellen), ôêtloeren (Eksel), ôêtlore (Bree), ôêtlôêre (Schinveld), ôô.tloere (Gors-Opleeuw), ö:tlūrə (Hasselt), ø͂ͅtlurə (Halen), ø͂ͅtlūrə (Herk-de-Stad), øͅtluwərən (Lommel), Vgl. nr. 097  euwet loewere (Wellen), uitspeculeren: eetsjpekelere (Eygelshoven), oetsjpekuleeere (Urmond), oetsjpekuleere (Oirsbeek), oetsjpikkeleere (Brunssum, ... ), ospikkelere (Stein), ōētspiekelereren (Oost-Maarland), utspikəlɛ:rə (Neeroeteren), bespieden  oetsjpikkelére (Klimmen), uitspinzen: oetsjpinse (Vlodrop), oetspinse (Gemmenich), Vgl. spion.  ze.x jeͅt u.tšp(tm).nsə (Moresnet), uitspioneren: oetspioneere (Mheer), oetspionere (Ittervoort), outspionneeren (Bilzen), outspionnēren (Diepenbeek), uutspionniere (Lontzen), uitvigileren: ōētvigeleere (Ubachsberg), uitvinken: oetviange (Opitter), wegkijken: wegkieke (Tegelen) Afloeren (afkijken, uitloeren). [N 109 (2001)] || iets bespieden [ZND 32 (1939)] || kijken: afloeren [aafvinke] [N 10 (1961)] || kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)] III-1-1