e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 17121

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
[falie] carrick (fr.): kariek (Heerlen), falie: fa.lī (Opglabbeek), fa.ljə (Halen), faaje (Sittard, ... ), faaje(l) (Oirsbeek), faaje(n) (Schinveld), faajə (Holtum), faalie (Asenray/Maalbroek, ... ), faalje (Amby, ... ), faille (Neerhespen (WBD)), faje (Einighausen, ... ), fale (Boorsem), fali (Tessenderlo), falie (Arcen, ... ), faliej (Meerlo), falje (Gulpen, ... ), fallie (Afferden, ... ), fao.ële (Zonhoven), faolie (Haelen), fāālje (Doenrade, ... ), fālej (Rekem), fāli (Lanklaar, ... ), fāliə (Rotem), fāləj (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), fa͂:əli (Paal), foalie (Griendtsveen), foalje (Banholt), fōͅli (Achel, ... ), foͅljə (Rosmeer), fâllie (Gennep), (fr. mérinos).  falie (Steyl), (is verouderd).  faalje (Limmel), (verouderd).  fale (Schimmert), (wordt gebruikt bij begrafenissen).  falie (Kessel), (z. fip(per)). p. 109: fip(per), Uitdr. Tusse de fip(per) en de falie: tussen twee moeilijkheden, tussen hangen en wurgen. [-&gt; fip(per) gn. syn. v. falie, rk]  falie (Meerlo, ... ), [mv.?]  fa.ljəsə (Halen), [sic]  vaije (Wijk), Dit droegen de vrouwen zes weken na de dood van een naast familielid.  falie (Bree), Gedragen door nauwste familie.  faaje (Einighausen), in rouwtijd  faalje (Brunssum), Kil. falie.  faalje (Valkenburg), kort uitspreken  falie (Oirlo), Rijnl. falje, Wa. faye &lt; Fr. faile &lt; Lat. velum.  faalje (Maastricht), Vgl. Fr. faille.  faalie (Weert), zeer kort uitgesproken  faallie (Gennep), Zie ook plak.  faaje (Sittard), ZND35,010b: [neen]  faalie (Sint-Lambrechts-Herk), fali (Opoeteren), falie (Bocholt, ... ), fâli (Houthalen), följe (Martenslinde), ZND35,010b: [neen]. Wel vroeger bij de vrouwen.  falie (Stokrooie), ZND35,010b: [niet meer in gebruik; zeer uitzonderlijk nog (oude vrouwen)]  faolie (Heusden), ZND35,010b: Bestaat niet veel meer. Bij eenige kleine boeren of werkmenschen.  falie (Mechelen-aan-de-Maas), ZND35,010b: Bestaat nu niet meer.  falie (Kaulille), ZND35,010b: Bij begrafenis door echtgenoote van de overledene gedragen.  fāli (Opglabbeek), ZND35,010b: Bij eenvoudige boerenmenschen.  faalje. (Geistingen), ZND35,010b: Bij heel oude vrouwen.  falie (Helchteren), ZND35,010b: Bij nog bijna alle personen.  falie (Reppel), ZND35,010b: Bij oude gewone volkschmenschen.  falie (Neeroeteren), ZND35,010b: Bij oude vrouwpersonen.  falie (Eisden), ZND35,010b: Bij oudere vrouwen ter gelegenheid van een begrafenis.  faalie (Koersel), ZND35,010b: Bij sommige (heel) oude mijnwerkers.  follie (Beverlo), ZND35,010b: Bij sommige oude vrouwen.  falie (Oostham), ZND35,010b: Bijzondere, of eenvoudige mensen?  fāləj (Opgrimbie), ZND35,010b: De oude vrouwen dragen een falie, jongere vrouwen daragen een vaal.  falie (Paal), ZND35,010b: De oudere vrouwen rond de 70-80 j. dragen de falie nog.  falie (Gruitrode), ZND35,010b: Dit gebruik bestaat nog bij de oude boerenvrouwen, doch het gaat langzaam weg.  falie (Neeroeteren), ZND35,010b: Een falie wordt alleen gedragen den dag van de begrafenis.  falie (Maaseik), ZND35,010b: Niet meer in gebruik.  faalie (Peer), ZND35,010b: Nog in gebruik bij groote boeren van den ouden stempel.  folie (Hamont), ZND35,010b: onbekend.  falie (Riksingen), ZND35,010b: Oudere menschen, nog heel zelden.  falie (Bocholt), ZND35,010b: Veel minder, nog bij lagere volksklasse.  falie (Opitter), ZND35,010b: Vroeger algemeen, nu bij oudere eenvoudige lieden.  faalie (Zutendaal), ZND35,010b: Zeer zeldzaam nog, bij ouderwetsche boerenvrouwen. Voor de jaren 20 veel in gebruik.  falie (Opoeteren), ZND35,010b: Zeer zeldzaam. Bij heel ouderwetsche boerenvrouwen.  falie (Opoeteren), zware stof  folie (Tungelroy), foulard (fr.): voelaar (Urmond), ZND35,010b: Bij oude menschen, vrouwen.  flaar (Veldwezelt), ZND35,010b: Bij oude menschen.  flaaər (Schulen), fralie: ZND35,010b: [neen]  fralie (Houthalen), grote sjaal: groete sjaal (Oirsbeek), hoofddoek: ZND35,010b: Enkel gedragen door een paar oude vrouwen.  hyduk (Heers), hoofdneusdoek: ZND35,010b: Bij oude vrouwtjes.  hoofdneusdoek (Borgloon), ZND35,010b: Bij sommige vrouwen van oudere dagen.  hui(ə)tnui(ə)sdoek (Gutshoven), ZND35,010b: Bij zeer oude personen.  heutneuzek (Voort), ZND35,010b: Sommige oude vrouwen dragen hem nog wel ten teeken van rouw.  huidnuisdoek (Heers), hoofdplag: ZND35,010b: Dit gebruik bestaat niet meer.  hetplag (Mal), hoofdslat: Vroeger heette het zo, nu niet meer gedragen. ZND35,010b: Enige ouderwetsche vrouwen uit de werkende klas. Een derde informant voor Ulbeek noteert geen opgave, maar wel de mededeling op vraag ZND35,010b: Meer de Kempen in, hier in Zuid-Limburg niet meer.  heutslat (Ulbeek), ZND35,010b: [neen]  huutslat (Stevoort), huik: Van Dale: I. huik, 1. lange kapmantel zonder mouwen, voorheen zowel door mannen als door vrouwen gedragen.  huik (Blitterswijck), kapmantel: kapmantel (Neeroeteren), kapoets: kalboets (Simpelveld), lijkplag: liekplak (Susteren), mantel: mantel (Meerssen), neusdoek: nøzeŋ (Beringen), ZND35,010b: [neen]  niuzīnk (Sint-Truiden), ZND35,010b: Soms bij heel oude menschen.  nuzik (Hechtel), plag: plag (s-Herenelderen), plax (Martenslinde), ZND35,010b: Gedragen door eenvoudige mensen, niet door boeren.  plak (Lanaken), rouwplag: rouwplak (Eijsden, ... ), rouwsjaal: rouwsjaal (Gronsveld, ... ), rouwsluier: rouwslöjer (Echt/Gebroek), drepe was doorzichtig, falie ondoorzichtig  rouwsluier (Thorn), rouwvoile (<fr.): rauwvwalle (Neerpelt), rouwfoël (Tegelen), rouwvoeal (Stevensweert), slat: [WNT: slat (I). Wss. een gew. vorm naast slet. 1. Lap, stuk goed.  slat (Kermt), ZND35,010b: [neen] [WNT: slat (I). Wss. een gew. vorm naast slet. 1. Lap, stuk goed.  slat (Diepenbeek), sluier: schlaier (Kerkrade), schleujer (Heerlerheide), schlöjer (Schimmert), sehlőjer (Nieuwenhagen), sjlei-er (Bleijerheide), sjluijer (Hoensbroek), slőjer (Bemelen, ... ), sluijer (Oost-Maarland), sléjer (Chèvremont), slöjer (Bocholtz, ... ), sløjər (Mechelen-aan-de-Maas), sløyər-sløyərs-sløyərkə (Neeroeteren), šleijər (Eisden, ... ), in rouwtijd  slöjer (Brunssum), vaandel: vaanjel (Brunssum), voile (fr.): foél (Hout-Blerick), foël (Baarlo, ... ), fwal (Meerssen), vaal (Eind, ... ), vajl (Borgharen), val (Bocholt, ... ), valjə (Eupen), vaol (Blerick, ... ), vaəl (Velm), vāl (Kaulille), vāōl (Klimmen), voeal (Mechelen, ... ), voeël (Belfeld, ... ), voil (Borgloon, ... ), voile (Eksel, ... ), voilje (Beek), voille (Schimmert), vol (Hoepertingen), vooal (Hoensbroek), vool (Amstenrade, ... ), vouəl (Beringen), voəl (Opheers), vōōl (Neer), vōəl (Borlo, ... ), vōͅl (Sint-Truiden), vŏəl (Kermt), voͅl (Borgloon), vual (Val-Meer, ... ), vuel (Lummen), vul(kə) (Herk-de-Stad), vuoil (Tongeren), vuōəl (Beringen), vuwəl (Halen, ... ), vuəl (Diepenbeek, ... ), vūl (Lanklaar, ... ), vwa.l (Stokkem), vwa.lə (Maaseik), vwaal (Tegelen, ... ), vwal (Genk, ... ), vwāil (Neerharen), vwāl (Eigenbilzen, ... ), vwāl-vwāls-vwālkə (Neeroeteren), vwoil (Millen), vwoille (Eksel), vwōͅl (Tongeren), vwoͅl (Hoeselt), vy(3)̄l (Bree), vòòl (Haelen), vôôl (Stein), (voile).  foël (Venlo), [sic]  faol (Roermond, ... ), Hing voor het gezicht, zat vast aan faaje, bij commiceren omhooggeschoven.  voal (Einighausen), kleine sluierdoek: vwalètsje  vwale (Maastricht), tule  voeël (Tungelroy), voor `t gezicht aan de hoed bevestigd  vaol (Brunssum), voor het gezicht  voal (Heerlen), ZND35,010b: [ja]  vool (Bilzen), ZND35,010b: [neen]  fōil (Diepenbeek), voil (Lanaken), vól (Hasselt), ZND35,010b: Algemeen gebruikt.  vwol (Hamont), ZND35,010b: Alle vrouwen. Om het zicht te bedekken ook hötduk.  vōl (Mettekoven), ZND35,010b: Als er iemand begraven wordt.  voeël (Heppen), ZND35,010b: Be de vrouwlie.  vool (Borlo), ZND35,010b: Bestaat niet meer.  vyəl (Bree), ZND35,010b: Bestaat niet veel meer. t Zijn meestal oudere vrouwen die het nog dragen bij begrafenissen. De jongere dragen bij rouw een verkleinde vorm ervan.  voeəl (Nieuwerkerken), ZND35,010b: Bestaat nog, voor vrouwen, die in den rouw zijn.  vool (Gelinden), ZND35,010b: Bij alle vrouwen en meisjes.  voeəl (Ulbeek), ZND35,010b: Bij alle vrouwpersonen.  vjooil (Rijkhoven), ZND35,010b: Bij alle vrouwspersonen.  vóowəl (Diepenbeek), ZND35,010b: Bij boerenmeiden, bestaat nog.  val (Overpelt), ZND35,010b: Bij burgersmenschen in t algemeen.  vwoïl (Tongeren), ZND35,010b: Bij de begrafenissen.  voil (Bilzen), ZND35,010b: Bij de boeren.  fol (Hechtel), ZND35,010b: Bij de meeste vrouwenmenschen.  val (Neerpelt), ZND35,010b: Bij de vrouwen als ze in de rouw zijn.  vol (Peer), ZND35,010b: Bij de vrouwen in het algemeen.  voewel (Tessenderlo), ZND35,010b: Bij de vrouwen.  voil (Neerharen), vool (Sint-Truiden), ZND35,010b: Bij iedereen.  voil (Kaulille), ZND35,010b: Bij iet wat stellende.  vool (Sint-Truiden), ZND35,010b: Bij mensen in rouw.  vooel (Lommel), ZND35,010b: Bij moeder.  val (Lanklaar), ZND35,010b: Bij nog bijna alle personen.  val (Reppel), ZND35,010b: Bij sterfgevallen en rouw draagt men een fijne doorschijnende voile. Sommige oude vrouwen dragen nog een zwarte doek.  voile (Jeuk), ZND35,010b: Bij vrouwelijke personen voor vader en moeder 1jaar + 6 weken, voor broeder of zuster 6 maanden.  vaol (Sint-Truiden), ZND35,010b: Bij vrouwen als ze rouw dragen.  vōl (Grote-Brogel), ZND35,010b: De oude vrouwen dragen een falie, jongere vrouwen daragen een vaal.  vaal (Paal), ZND35,010b: Die in de rouw zijn.  vooēl (Sint-Lambrechts-Herk), ZND35,010b: Dit gebruik bestaat bijna niet meer.  vuul (Bree), ZND35,010b: Door de familieleden van den afgestorvene: moeder, dochter, zuster, kleindochter.  val (Neeroeteren), ZND35,010b: Haast in gansch de gemeente.  voel (Meldert), ZND35,010b: Het bestaat nog maar wordt heel zelden tegengekomen. Kleinere vrouwen dragen het gewoonlijk.  vool (Kuringen), ZND35,010b: Iedereen.  vool (Hoepertingen), ZND35,010b: In de rouwtijd bij de vrouwen.  val (Rotem), ZND35,010b: Komt niet meer voor.  vool (Groot-Loon), ZND35,010b: Meer bij de boerenbevolking rond de stad.  vool (Hasselt), ZND35,010b: Meestal overal bij begrafenis.  voile (Hasselt), ZND35,010b: Oude personen.  voil (Achel), ZND35,010b: Voor ouders, broers of zusters.  vool (Grote-Brogel), vôle (Linde), ZND35,010b: Vrouwen  voeël (Meldert), ZND35,010b: Vrouwen die tot de naaste familie behoren.  voeile (Beringen), ZND35,010b: Wordt gedragen bij een begrafenis en gedurende den rouw door vrouw-zusters-dochters.  fwaiel (Lommel), ZND35,010b: Wordt nog algemeen gedragen.  vòl (Heers), ZND35,010b: Wordt veel gedragen, door de laagste standen echter niet.  vaile (Kuringen), voileplag (<fr.): voêlplak (Jabeek), voiletje (<fr.): vuulke (Blerick, ... ), voorsluier: voor hoofd en rug  voerschluijer (Heerlen), zwarte falie: zwarte fallie (Bergen), zwarte kopdoek: zwarte kopdook (Boekend), zwarte neusdoek: zwärtənizduk (Lommel), zwarte sluier: zwarte sluier (Oirlo), zwarte voile (fr.): zwartə vo.l (Bree) [falie?] || doorzichtige rouwsluier || falie [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND m], [ZND m] || falie (zwarte doek die de vrouwen vroeger droegen, nu nog hier en daar in gebruik bij begrafenissen) [ZND 35 (1941)] || falie, hoofdschouderdoek || falie: doek van zwarte stof door vrouwen over het hoofd (en de schouders) gedragen; soort vrouwenmantel, huik || falie: sluierdoek || hoofddoek van zwarte stof van 2m. lang en 1m. breed met aan de smalle einden franjes. De doek werd over het hoofd gedragen bij rouw en begrafenis en reikte wel tot op de voeten. || omslagdoek, falie || rouwsluier || rouwsluier, ook brede doek van grove stof die een zwangere vrouw om haar hoofd moest dragen als ze naar de kerk ging (ze was dan onherkenbaar) || sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)] || zwarte omslagdoek als rouwdracht over hoofd en schouders geslagen || zwarte sluierdoek die over hoofd en schouders gedragen wordt, gewoonlijk in de rouwtijd III-1-3
[foulard] foulard (fr.): felaar (Beverlo), fla:r (Wellen), foelaar (Sittard), foeláár (Hasselt), foulaar (Maastricht), fula.r (Gingelom), fùlaar (Beverlo), fəla:r (Kanne), velaar (Sittard), &lt;Fr. foulard.  flār (Lommel), volaar (Gronsveld), Fr. foulard.  f(e)laar (Zonhoven), Plat + vero.  faláár (Hasselt), syn. Slad, sledsje.  flaar (Diepenbeek), Vero. &lt;Fr. foulard.  vielaar (Roermond), vgl. FOULARD felaar.  fùlaar (Beverlo) foulard || foulard (Fr.) || foulard: foulard || foulard: halsdoek || Fr. foulard, halsdoek || halsdoek || halsdoek (voor man) || halsdoek, hoofddoek || knoopdoek || vierkant halsdoek voor mannen III-1-3
[jasje] buis: buis (Venray, ... ), duffeljekker: duffel-jekker (Venray), hemdrok: in de vorm van een jas noemt men het miene werkjas of werkbuis  hemprok (Venlo), häemprok (Venlo), jak: jak (Heerlen), jas: jaas (Bunde), jaŏs (Putbroek), jas (Amby, ... ), jus (Lottum), jasje: jeske (Born, ... ), jeskə (Putbroek), jäske (Valkenburg), jèske (Geysteren), jekker: jekker (Echt/Gebroek, ... ), jèkker (Maastricht), rok: rok (Eys), stoep: schtup (Nuth/Aalbeek), sjtub (Born), sjtuup (Kerkrade), steup (Heerlen), stjub (Stein), stŏop (Heugem), stup (Nieuwstadt), stuub (Benzenrade), stuup (Geulle), wordt thans niet meer gedragen  schtôp (Meerssen), zo werd het in de plaats Beek (Limburg) genoemd  stuub (Geulle), tricot (fr.): triko (Steyl), triek: dat komt van tricot  triek (Nuth/Aalbeek), werkjas: wirkjas (Haelen, ... ), wikjasje: wikjĕskə (Putbroek), wollen kiel: wölle kel (Hulsberg), wollen stoep: wälle stoep (Wijlre) Hoe noemt men het kledingstuk van geheel of gedeeltelijk wollen stof, dat bij kouder weer en in de winter over de, in vraag 5 en 6 genoemde kledingsstukken in het werk wordt gedragen? Het heeft meestal een kraagje en revers (opgeslagen). Het zou in het Ne [DC 14A (1946)] III-1-3
[kazak] boezeroen: boezeroen (Eksel, ... ), jas: jas (Beringen, ... ), kazak: kazak (Hout-Blerick, ... ), kazák (Uikhoven, ... ), kezak (Haelen, ... ), kezák (Zonhoven), kəzak (Hoepertingen), kəzàk (Lommel), #NAME?  kəzak (Donk (bij Herk-de-Stad)), 1. overjas cfr 6a 2. grote zak uit blauw linnen gedragen door mijnwerkers en seizoenarbeiders in Wallonie  kərzak (Kwaadmechelen), 3/4 jurk met nauwe rok eronder.  kazak (Schimmert), 3/4 lang blous  kozak (Bleijerheide), blouse met schootje; lang 40cm ongeveer, wordt over rok gedragen  kazak (Neeritter), cf. Zonhoven Wb.: kezák, jas, deel van kostuum.  kazɛk, 2 kazēk (Zonhoven), damesjas  kazak (Belfeld), damesrok met 7/8 japon eroverheen  <kazak> (Vlodrop), die heet e kleid aan wie `ne kazak: ze draagt een jurk waarin geen model zit  <kazak> (Maastricht), dim. kazekske uitdr. "zi-jne kazak drejje"(=overlopen/ tourner casagnées)  kazak (Bree), driekwaart jas of blouse  <kazak> (Maastricht), driekwart overkleed  <kazak> (Maastricht), Fr. tourner casaque (&lt; Sp. casaca of It. casacca).  kazák (Hasselt), ja, wijde damesblouse naar russisch model  kazak (Venlo), jas binnenstebuiten draaien  kəzak (Hoeselt), jas die aan twee kanten gedragen kan worden  kazak (Borgloon), jas in het algemeen  ka.zak (Zelem), Kelt.-iersch cas (=voet).  kazak (Valkenburg), kort jasje of overgooier  ka.za.k (Sint-Truiden), kort tot halflang jasje  kaza.k (Stokkem), korte dikke jas "kazak dreje"= va partij veranderen "op zene kazak kreige"= slaag krijgen  kəzak (Tongeren), lang jasje van 2-delig damesfrak  kazak (Heerlen), lang kleed uit jute stof  kazak (Hoensbroek), lange bloes met rokstukje  kazak (Hoensbroek), lange rok met lange blouse  kazak (Sittard), noemde men n lange losse blouse, die over een rok werd gedragen  kazak (Blerick), rechte bloes, om de heupen sluitend  kazak (Brunssum), rok met lange mouwen  kaezak (Klimmen), slordige dikke overjas  kazak (Maasbracht), soort jas met kleine voorsluiting die men over het hoofd aantrekt. Wordt gemaakt van dikkere stof zoals bv. wol.  kazak (Schimmert), soort kleed  kazák (Oirsbeek), vrouwenkledingstuk, soort 3/4 jurk, wordt over de rok gedragen  kazak (Roermond), wijde winterjas  kezak (Weert), z.o. wénterkàzzàk.  kàzzak, këzak (Tongeren), zeer wijd kledingstuk, afgeleid van t franse casaque  <casaque> (Thorn), kazakje: kort jasje van wollen stof, opzij twee slipjes, sluiting aan de voorkant.  ka.zeͅkskə (Borlo), lange kindermantel met lange mouwen  kəzeͅkskə (Velm), kazakkenkleed: tweedelig.  kazakkenklaed (Wijk), overgooier: overgooier (Bree) casaque: jas || jak; inventarisatie overige soorten; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || jas [ZND 01 (1922)] || kazak || kazak: 1) mansoverhemd met lange mouwen || kazak: jas, deel van kostuum || kazak; inventarisatie betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || lange overrok met wijde mouwen || regenmantel, wijde ~ zonder mouwen [keep] [N 23 (1964)] || rok, jas III-1-3
[kazavek?] borstdoek: Dat onmiddellijk onder de jas wordt gedragen, zonder mouwen.  borsdok (Houthalen), buisje: Wollen jasje (mannen).  buisje (Vroenhoven), casaquin (fr.): kazəkī (Wintershoven), Fr. "in". Vrouwenpullover met lange mouw die toegeknoopt kan worden.  kazekin (Wellen), Gebreid jasje. "e"zoals het franse main  kassekè (Houthalen), Gestrikte bloes van een meisje met lange mouwern gedragen als het koud is.  kazekūīn (Hasselt), gilet (fr.): Voor de man. Borstrok.  gillet (Zichen-Zussen-Bolder), giletje (<fr.): Ondervest.  jeléke (Koersel), jak: Op de vraag antwoordt de informant het volgende: "Onbekend; wel jak = zelfde betekenis als kazevek"009b: Borstbekleedsel.  jak (Peer), jakje: Bloese.  jĕkske (Beringen), kavekje: kevêkske (Gronsveld), kazavant: Soort gilet.  ka.zəvaŋ (Maaseik), kazavek: kachjevek (Geistingen), kasjevek (Sittard), kasjevik (Mesch), kasjevék (Urmond), kašəvik (Vliermaal), kazavek (Bree, ... ), kazevek (Grazen (WBD), ... ), kazzevèk (Maastricht), kazəveͅk (Boekt/Heikant), kažəvek (Hoeselt), kažəvɛk (Hasselt, ... ), kəžəveͅk (Romershoven), ?  kazəvɛk (Gelinden), [E kot jaske of bloeske]  kazevek (Sint-Truiden), alleen in betekenis van vrouwenblouse met lange mouwen  ka.zəvēͅk (Opglabbeek), beetje uitstekende taille  kazəvɛk bə leͅmpə (Opheers), betekenis is ironisch, schimpend bedoeld  kasjevék (Tungelroy), bloes  kažəvek (Eigenbilzen), bloes die vooraan dichtgeknoopt werd  ka.zəve͂ͅk (Sint-Truiden), Bloesje.  kazevek (Dilsen), Bloeze voor zondag (bijna verdwenen).  kazəvék (Oostham), blouse met kraag en naar voren toegaande mouwen  kazəvɛk (Opheers), Blouse met lange mouwen (gebreid).  kazevek (Kortessem), blouse met officierskraag en vaste lenden, breder op de heupen  kazevek (Rummen (WBD)), Blouse voor zondagse dracht (is bijna verdwenen).  kazəvék (Oostham), Blouse.  kaižəveͅk (Tongeren), kaižəvɛk (Tongeren), borststuk voor mannen met boven een knoopje waaraan een stukje werd bevestigd  kazevèk (Borgharen), Bovenste deel van een kleed. Men draagt het boven de rok.  kazevek (Gelinden), damesbloes met lange mouwen, uit grove stof  ka.zəvek (Borlo), damesblouse  ka.šəveͅk (Stokkem), Damesblouse.  kazevek (Heers), Damesjak met spannende mouwen, tot hoog aan den hals over de ganse lengte toegeknoopt, nauwsluitend.  kazevek (Heusden), Dat onmiddellijk onder de jas wordt gedragen, zonder mouwen.  (kazavek) (Houthalen), driekwart mantel, tot iets over t middel  kažəveͅk (Diepenbeek), Een bloes of pak (vroeger). Nu enkel nog iemand bij zijn kazevek grijpen (=bij zijn pak).  kazəvɛg (Opglabbeek), Een jas.  kazəvɛk (Bree), Een klein overtrekjasje.  kajəvɛk (Tongeren), Een kort gebreid manteltje.  kazevek (Kortessem), Een soort blouse gedragen door vrouwen van jaren.  kazwek (Heers), een soort manteltje, uitspraak.  kazzevék (Thorn), Een soort vrouwenbloes uit stof met mouwen en een reeks knoppen van voor om de bloes te openen. Aan die bloes was er dan nog een rokje aan bevestigd. Deze begon waar de knoppen reeds ophield. De lengte van dat rokje kon variëren, langste maat tot aan de knieën.  kazəveͅk (Beverlo), een spannend vestje  kazəveͅk (Hamont), fluwelen kamizool  ka.zəveͅk (Velm), Fr. "in". Vrouwenpullover met lange mouw die toegeknoopt kan worden.  kazevek (Wellen), Gebreid jasje.  kazevek (Houthalen), gebreide pull met knopen  kažəveͅk (Eisden), Gekend door de ouders van de informant. Bloes in stof waaronder een rok gemaakt werd en gedragen werd.  kazevèk (Hasselt), getailleerd jasje  <kasjevék> (Maastricht), getailleerde blouse gedragen euver de rok mét `n feleukske(felenkske?)  kasjevek (Maastricht), heel kort zeer dicht toegeknoopt jasje  kašəveͅk (Linkhout), Iets dat veel gelijkenis heeft met een blouse van tegenwoordig.  kazevek (Boekhout), iets langer dan een bollero  kasjevek (Beverlo), ik pak u met uwe kasjevek (=kraag, hals)  kašəveͅk (Bocholt), ja (heel oud) wordt niet meer gebruikt  kasjevék (Venlo), Ja; Betekenis onbekend.  kezjevék (Einighausen), jak voor (volks)vrouwen  kasjevék (Sittard), jasje zonder mouwen  kažəvek (Bree), Jasje zonder mouwen dat men aantrekt om te werken, meestal in leer of blauwe stof.  kazevek (Hechtel), jaske zonder mouwen  kažəvek (Neerpelt), Kledingstuk voor de vrouw, blouse. Wordt niet meer gebruikt.  ja, maar verouderd (Beringen), Klein jasje voor vrouwen.  kazevek (Grote-Brogel), Klein jaske onder jas van kostuum; gedeelte van kostuum.  kazevek (Mechelen-aan-de-Maas), klein vrouwenmanteltje tot aan de taille  <kasjevék> (Maastricht), klein werkjasje voor mannen  kežəveͅk (Mechelen-aan-de-Maas), kleine jas voor korte vrouwen  kasjevek (Heugem), kleine vrouwenmantel die tot het middel reikt  Kazəveͅk (Lommel), kort jasje met gespannen taille  kašəvek (Achel), kort jasje van een boer  kasjevék (Beek), Kort jasje.  kajevek (Maaseik), kazəvɛk (Maaseik), Kort lijfje gedragen bij baaje rok.  kasjevék (Buchten), kort, nauwsluitend  kasjevik (Grathem), korte (wijde) vrouwenmantel  kasjevaek (Klimmen), korte bolero met mouwen  kašəvɛk (Wintershoven), korte jak  ka.žəveͅk (Lanklaar), korte nauwsluitende damesblouse  kasjevèk (Gronsveld), korte vrouwenmantel  kasjevik (Oirsbeek), Korte, nauwe vrouwenmantel zonder mouwen.  <kasjevék> (Holtum), korte, zeer aansluitende damesblouse  ka.žəveͅk (Lanklaar), mantel  ka.žəvek (Lanklaar), mantel of korte jas  kāsjevāk (Schimmert), n soort keurslijf  kasjevék (Margraten), nauwsluitend kledingstuk  kasjevék (Bree), nauwsluitende vrouwenjas  kažəvek (Val-Meer), ouderwets aansluitend vrouwenjakje  kasjevék (Brunssum), ouderwetse bloes met brede gefronste mouwen, +/- 50 jaar geleden door oude vrouwen gedragen  kažəvɛk (Donk (bij Herk-de-Stad)), ouderwetse mantel, geceintureerd en dan uitspringend NB "kazevék"= lijfje  kažəvak (Tongeren), over juiste betekenis bestaat geen akkoord  kazəvɛk (Hoepertingen), overbloes op een lange rok gedragen  kasəvɛk (Paal), soort getailleerde blouse  kasjwaek (Wijk), soort jas, meestal kort  ka.zəvēͅk (Kermt), soort tricot bloes mer knoopjes van voren  kasəvek (Hasselt), soort werkmantel  kasjevēik (Stevensweert), spannende bloes  kažəveͅk (Rosmeer), spannende bloes met knopen boven een rok gedragen  kassevek (Lummen), spottende benaming voor jas of schort  kasjevek (Leopoldsburg), strak gespannen blouse met getailleerd schootje, ongeveer 20 cm lang  kasjevék (Neeritter), uitspraak van de ei is lang  kasjeweik (Maasbracht), vaak gehoord, betekenis onbekend  kazevek (Borgloon), Verschillende personen hebben vroeger dat woord wel horen noemen, maar niemand kon de informant de juiste betekenis geven. De meningen zijn uiteenlopend, waarschijnlijk wordt bedoeld: kledingstuk op de aard van een stofjas.  kazevek (Kerniel), Vest, jasje.  kazəvɛk (Bree), voor een nauwsluitende en getailleerde damesbloes  ka͂zevek (Borgloon), Vroeger gezegd, nu niet meer. Het is een soort pullover.  kazevek (Ordingen), vrouwe jekkertje, nauwsluitendom de taille, t is geen mantel dus Uw schrijfwijze is goed  kasjevék (Mheer), vrouwenmantel  kažəvek (Beringen), werkjasje voor mannen  kažəveͅk (Rekem), zeer kort jasje (jak)  ka.žəveͅk (Halen), zomerdracht van zwangere vrouwen  kasjevek (Klimmen), kazavekje: kasjevekske (Ulestraten), kasjevèkske (Maastricht), kašəvəkskə (Mechelen-aan-de-Maas), kažəvekskə (Zichen-Zussen-Bolder), [sic] - korte vrouwenmantel, tot aan de heup ongeveer  kasjevelêske (Stein), Blouse.  kaižəveͅkskə (Tongeren), kaižəvɛkskə (Tongeren), camiseulke van de man  kasjevekske (Sittard), damesvest  kasjevèkske (Brunssum), De oudste mensen van het dorp (85j.) kennen het woord nog. Het is een kledingstuk voor de vrouwen (een kort jasje, een soort).  kazəvekskə (Loksbergen), een golfje zonder mouwen  kažəvekskə (Tessenderlo), Het is een soort bolero dat de meisjes omslaan bij fris weder. Meestal gebreid uit wollen garen.  kazəvɛkskə (Bree), Klein bloesje zonder mouwen.  kazəvɛkskə (Genk), kort eng jasje  kasjevekske (Meerssen), Kort jasje.  kazəvɛkskə (Lommel), kazɛvɛkskən (Lommel), kort nachtkleed met halfmouwen voor vrouwen, vervaardigd uit wit flanel  kašəveskskə (Neerharen), kort nauwsluitend jasje met lange mouwen en een kraagje  kažəvɛkskə (Boorsem), loshangend kort jasje  kasjeviekske (Eijsden), nauwsluitende driekwartjas  kasjevekske (Geulle), niet specifiek voor vrouwenmantel maar voor elk soort jas  kaasjevekske (Limbricht), overgooier  ka.səveͅkskə (Maaseik), Slaapjasje voor vrouwen.  kazəvɛkskə (Overpelt), Soort gilet.  ka.zəvekskə (Maaseik), vestje  kasjeveikske (Weert), vrouwenjasje  kažəveͅk(skə) (Herk-de-Stad), Wollen jasje (vrouwen).  kazjevèkske (Vroenhoven), zomerdracht van zwangere vrouwen  kasjevekske (Klimmen), stel: Blouse met lange mouwen (gebreid).  steil (Kortessem), Vrouwenblouse.  (stèl) (Hasselt), wambuisje: `t Is `t derde stuk van `n volledig herenkostuum, zegge het stoffen vestje zonder mouwen dat onder de jas wordt gedragen.  wəmməskə (Hechtel), Het vest dat men onder een korte jas of colbert draagt.  wɛ.miskə (Kinrooi), Vest of gillet.  wemeske (Peer) [kevêkske]: zie "kazjevêkske". || jak; inventarisatie overige soorten; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || kasjevék, in de betekenis van vrouwenmantel; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || Kent u het woord kazevek, kazaver, kazawik voor een bepaald kledingstuk? Geef de juiste uitspraak op [ZND 48 (1954)] III-1-3
[kepie] kepie: kepie (Beverlo, ... ), kepiej (Roermond), kəpi.j (Gingelom, ... ), Fr. képi.  kepie (Zonhoven) kepi [kepie] || kepie || kepie: kepie || képi: képi III-1-3
[laag uitgesneden japon] dcollet (fr.): dekulte (Kanne), dikultɛ.ij (Wellen) décolleté: laag uitgesneden japon || décolleté: laag uitgesneden japon, kleed III-1-3
[lijfje] korsettenlijfje (<fr.): kersjettenliefke (Horst), lijf: lief (Maastricht), Gwl. dim. lijfke.  lî.f (Meeuwen), Het "líef"reikte tot aan de hals en er waren armsgaten in aangebracht. Het diende om de broek op te houden, in plaats van met bretels die wij, kinderen, vroeger nog niet kenden. Op de rugzijde was het "líef"met knopen dichtgeknoopt; reeds zeker een halve eeuw uitgestorven. Cfr. ook par. 34: De Kleding, p. 442.  líef (Herten (bij Roermond)), lijfje: lefkə (Beringen), lējfkə (Bree), lĕifkə (Maaseik), leͅ(ə)fkə (Lummen), leͅfkə (Velm), liefje (Kerkrade), liefke (Boorsem, ... ), lifke (Sittard), lifkə (Eisden, ... ), lijfje (Sevenum), lijfke (Maastricht, ... ), līēfke (Stevensweert), lèfke (Beverlo), løfkə (Zolder), = 006b.  līēfke (Mechelen), a. Borststuk van katoen, linnen of flanel, voorzien van knopen voor broek op te houden; b. Dunne borstrok; c. Bovenste gedeelte van een kleed, schort etc.  liĕfke (Klimmen), betekenis: a.h.w. een strak vest die de vrouwen onder de borst droegen  lifke (Jabeek), betekenis: alleen in onderlijfke  lefkə (Kermt), betekenis: borstrok  leͅfkə (Hasselt, ... ), liefke (Egchel), lifke (Einighausen), lifkə (Mechelen-aan-de-Maas), betekenis: borstrok voor vrouwen  liefke (Maasniel, ... ), betekenis: borstrok/onderkledingsstuk op blote lijf  leͅfkə (Donk (bij Herk-de-Stad)), betekenis: boven hemd gedragen  lafkə (Opheers), betekenis: boven het hem gedragen  lifkə (Achel), betekenis: boven het hemd  lefkə (Hoeselt), betekenis: bovenhemd zonder mouwen  lèfke (Sint-Truiden), betekenis: een borstrok voor de vrouw  liefke (Susteren), betekenis: een korte borstrok voor vrouwen  liefke (Tungelroy), betekenis: een onderkledingstuk zonder mouwen, hetzij uit linnen, hetzij gebreid  lefkə (Romershoven), betekenis: gebreide borstrok  liefke (Weert), betekenis: gebreide borstrok voor vrouwen en kinderen  liefke (Panningen), betekenis: hemd dat op het blote onderlijf gedragen wordt  lifkə (Lanklaar), betekenis: hemd voor mannen  lefkə (Wintershoven), betekenis: iets wat men onder het kleed draagt meestal op `t blote lijf  leͅfkə (Kermt), betekenis: is dikwijls van wol gebreid en wordt in de winter over `t hemd gedragen  liefke (Baarlo), betekenis: katoenen overrok met kant  liefke (Weert), betekenis: kledingstuk onder `t hemd gedragen  lifkə (Neeroeteren), betekenis: kledingstuk onder hemd  lifkə (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), betekenis: kledingstuk, over het hemd gedragen in de winter  lejfke (Aldeneik), betekenis: kort hemd  liefke (Hoensbroek), betekenis: kort kledingstuk, boven het hemd gedragen door vrouwen; bij oude vrouwen: jekske  lifkə (Bree), betekenis: kort onderhemd  lifke (Munstergeleen), betekenis: kort onderlijf  leͅfkə (Rotem), betekenis: korte borstrok voor vrouwen  liefke (Ell), betekenis: korte warme borstrok  liefke (Posterholt), betekenis: linnen borstrok  liĕfke (Boeket/Heisterstraat), betekenis: met de hand of machinaal gemaakt, uit wol of katoen, zonder mouwen en over navel reikend  liefke (Neeritter), betekenis: onder het hemd gedragen  leͅifke (Hechtel), betekenis: onder-en bovenlijf: wat op blote lichaam gedragen wordt en wat daarop gedragen wordt  lēͅfkə (Vliermaal), betekenis: ondergoed op het hemd gedragen voor de warmte `s winters  liefke (Ittervoort), betekenis: onderhemd  leͅfkə (Hasselt), lifke (Sittard), lifkə (Boorsem, ... ), lijfke (Eksel), ləfke (Linkhout), betekenis: onderhemd voor mannen  lɛfkə (Opheers), betekenis: onderhemd voor mannen; borstrok  lēͅfkə (Sint-Truiden), betekenis: onderhemd voor vrouwen  leͅfkə (Halen), betekenis: onderhemd zonder mouwen  lifkə (Kaulille), līfke (Bocholt), betekenis: onderhemd; voetbaltrui  leͅiəfkə (Brustem), betekenis: onderhemdje  lifkə (Eisden, ... ), betekenis: onderhemdje, meestal zonder mouwen  liefke (Bree), betekenis: onderkledingsstuk op blote lijf gedragen  leͅfkə (Halen), betekenis: onderlijf  leͅfkə (Herk-de-Stad), betekenis: onderlijf voor vrouwen  leifkə (Eigenbilzen), betekenis: onderlijfje  lefkə (Hasselt), leͅfkə (Diepenbeek), liefke (Venlo), lifke (Sittard), betekenis: onderlijfje in katoen als het +- koud is, ofwel van wol, gedragen door mannen en vrouwen  leͅfkə (Borlo), betekenis: onderlijfje/gebreid onderlijfje voor verwarming in de winter  leͅfkə (Spalbeek), betekenis: onmiddellijk op het lichaam gedragen  līfke (Opglabbeek), betekenis: over het hemd gedragen kledingstuk  liefke (Swalmen), betekenis: soms onder jurk gedragen (ongerliefke)  liefke (Maasbracht), betekenis: soort borstrok  liefke (Hoensbroek), betekenis: soort onderhempje  liefke (Geulle), betekenis: stupke  liefke (Grathem), betekenis: voor vrouwen, over hemd gedragen, zeer strak  liefke (Tungelroy), betekenis: vrouwenondergoed over het hemd gedragen  liefke (Reuver), betekenis: wat op de blote borst gedragen wordt  liefke (Nuth/Aalbeek), betekenis: wollen borstrok  lejfke (Bree), betekenis: wollen ondergoed dat over het hemd gedragen werd  leͅifkə (Rosmeer), Bloesje dat niet tot aan de rok reikt.  lefkə (Lommel), Borstrok voor dames en kinderen.  liefke (Heerlen), Borstrok, bovenste deel van een jurk.  liefje (Bocholtz), Borstrok.  liefke (Klimmen), liĕfke (Mheer), lijfke (Eijsden), léfkə (Ketsingen), Bovenstuk van het kleed.  lijfke (Maastricht), cf. 6b, c.  lɛfkə (Paal), cfr. 006a.  leͅifkə (Zichen-Zussen-Bolder), leͅjfkə (Val-Meer), Damesborstrok.  liefje (Kerkrade), een bovenkledingstuk, vroeger tamelijk algemeen door de vrouwen gedragen; de benaming geldt enkel voor dit bepaald model, nl. met strakke, aansluitende mouwen en lijfje en een gefronste strook van 15 à 20 cm breedte die rond het middel over de (lange) rok afhing. Deze gerimpelde strook heette lämp  ləfkə (Romershoven), Gebreid onderhemd.  liefke (Mesch), Gedragen door vrouwen op het hemp.  liefke (Mechelen), Gedragen over hemd.  lijfke (Maastricht), Gwl. dim. lijfke.  lijfke (Meeuwen), Hetgeen de mannen onder het overhemd dragen.  leͅfkə (Borgloon), informant: er wordt maar één stuk wollen ondergoed gedragen onder het overhemd  leifkə (Rotem), kan ook van stof zijn  liēfke (Meijel), Kledingstuk met of zonder mouwen onder het hemd.  leͅfkə (Borgloon), kort bovenkledingstuk, door vrouwen over de beha gedragen  liefke (Tegelen), kort haempje  liefke (Blerick), Onderhemd tot op heuphoogte.  leͅfkə (Beringen), Onderhemd voor kinderen.  liefke (Valkenburg), Onderhemd.  laifke (Mal), laifkə (Millen), lāivkə (Grote-Spouwen), Onderhemdje dat men op het blote lijf draagt.  leͅfkə (Kwaadmechelen), Onderhemdje.  leͅfkə (Tongeren), Onderkledingstuk, gedragen op het blote lijf, zowel met als zonder mouwen, lang of kort.  leͅfkə (Beverlo), Onderlijfje voor mannen en jongens.  lĕfkə (Boekt/Heikant), Onderlijfje.  leͅfkə (Lommel, ... ), liefke [lifkə} (Neerharen), Over het hemd gedragen bij vrouwen.  liefke (Schimmert), Sub lijf, 3. lijfke.  li:fkə (Meeswijk), Voor heren en dames.  leifke (Wijk), voor vrouwen  leͅifkə (Genk), Vrouwenhemd.  liefke (Meerssen), Wat men droeg onder het hemd met korte of lange mouwen, wit.  lēͅfkə (Riksingen), Werd en wordt onder het hemd gedragen - met of zonder mouwen.  leͅfkə (Beverlo), Wordt onder het hemd gedragen.  leͅfkə (Tongeren), zie vraag 006 [abc].  leifke (Oost-Maarland), Zowel dames- als herenonderhemden.  lijfe (Borgharen), onderhemdje: onderhempje (Caberg), onderlijf: betekenis: onderhemd  óngerlief (Stokkem), onderlijfje: ōngerliefke (Urmond), betekenis: door kinderen gedragen over het hemd  ŏĕngerlifke (Oirsbeek), informant: er wordt maar één stuk wollen ondergoed gedragen onder het overhemd  óngərleifkə (Rotem) 1. kort kinder- of dameshemdje || 2. soort vestje waaraan broekje wordt geknoopt || aangenaaid stuk voeringstof aan de voorkant van een jongensbroek || flanellen borstrokje || kledingstuk dat de romp omsluit || kledingstuk, het lijf, de romp omsluitend || lijf(je) (afzonderlijk kledingstuk) || lijf: kledingstuk, het lijf, de romp omsluitend || lijfje || lijfje (hemdje) || lijfje, in de betekenis van soort kledingstuk; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] III-1-3
[muts van katoen] fuikemuts: foêkemöts (Weert) muts van katoen III-1-3
[schabbernak] schabbernak: b.v. ie.ëment bè zenne ~ pákke.  schabbernák (Zonhoven), schobbejak: (dit woord gebruikte men ook voor een slechte man). Van Dale: schobbejak, 3. (gew.) korte werkkiel van grof linnen.  sjobbejak (Lutterade) **schabbernak (kraag) || wonderlijk kledingstuk [schabbernak] [N 86 (1981)] III-1-3