e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q001p plaats=Zonhoven

Overzicht

Gevonden: 5466
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bikkelen bikkelen: begələ (Zonhoven), bigeln (Zonhoven), biggeln (Zonhoven), Mnl. bickelen spelen met bikkelstenen, Kil. bickeln, ludere talis; S. en R. biggelen.  biggele (Zonhoven), werkwoord  biggele (Zonhoven) ? [SND (2006)] || Bikkelen: Spelen met loden bikkels. || De meisjes bikkelen. [ZND 01u (1924)] || Kunt gij bikkelen? (meisjesspel: met de bikkels spelen, met de kootbeentjes, Fr. jouer aux osselets). [ZND 05 (1924)] III-3-2
bil bats: bats (Zonhoven, ... ), bil: bel (Zonhoven) Een bil (bats, bil) [N 106 (2001)] || Zie afbeelding 2.38. [JG 1b, 1c; N 8, 32.3, 32.9, 32.10 en 32.11] I-9, III-1-1
biljart biljart: (Met de) biljart spelen.  biljār (Zonhoven), Van Fr. billard.  bieljaar (Zonhoven) Biljart. || Biljart: 1. Biljartspel. III-3-2
biljarten biljarten: Afl. sub biljart.  bieljaare (Zonhoven), Ww. sub biljart.  biljarten (Zonhoven) Biljarten. III-3-2
billijk schappelijk: schappelijk (Zonhoven) redelijk, gezegd van de prijs voor een artikel [schappelijk, billijk, civiel] [N 89 (1982)] III-3-1
binnenbeer binnenbeer: bęnǝbē̜ǝr (Zonhoven), bęnǝbī.r (Zonhoven) Mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. Men noemt een varken een binnenbeer, als het slecht gesneden is of als men het moeilijk kan castreren. Doorgaans is het een mannelijk varken waarbij de teelballen niet zijn ingedaald. [N 19, 10; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 49e; monogr.; N 76, 10 add.] I-12
binnendekseldeurtje deurtje: dø̄rkǝns (Zonhoven) Het deurtje in het binnendeksel waar men de duiven één voor één door naar buiten kan halen of in de mand kan plaatsen. Zie ook afb. 283. [N 40, 91; N 40, 92] II-12
binnennaaiels lepelels: lę̄pǝlels (Zonhoven) De licht gebogen els die vooral voor het binnennaaien wordt gebruikt. De woordtypen schupels, schupjesels en lepelzuil wijzen op een els met een lepelvormig uiteinde. Zie afb. 41. [N 60, 177a; N 60, 177b] II-10
binnennaaien randnaaien: rantnęjǝn (Zonhoven) Het aan binnenzool en overleer vastnaaien van de rand. Zie afb. 40. [N 60, 80b] II-10
binnennaaigroef gleuf: gleuf (Zonhoven) De sleuf die men maakt rondom de rand van de binnenzool om onder het binnenvlak, dat met de voetzool in aanraking komt en dus effen en glad moet blijven, door te naaien. Om de loopzool zo aan de schoen te naaien, dat er van de naad op het loopvlak niets te zien is, verzinkt men deze. Men snijdt daartoe een groef in het loopvlak, waarin de steken gelegd worden. [N 60, 106a] II-10