e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q117p plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

Gevonden: 4514
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zinksnijder kratspen: kratspɛn (Nieuwenhagen), kretser: krɛtsǝr (Nieuwenhagen), zinkkretser: zeŋkkrɛtsǝr (Nieuwenhagen) Metalen werktuig waarmee de zinkwerker en loodgieter bladzink kan snijden. Het materiaal wordt daarbij niet doorgesneden, maar ingekrast. Zie ook afb. 247. [N 64, 1] II-11
zitvlak van een broek boksenbodem: bokseboam (Nieuwenhagen) zitvlak, kruis, bodem van de broek [boksebaom, zolder, zuur schrej, kont, wan] [N 23 (1964)] III-1-3
zoetvijl, fijne vijl zoetvijl: zø̜tvīl (Nieuwenhagen) Vijl met een fijn bekapt blad. Doorgaans heeft het blad van een zoetvijl ongeveer 60 tanden per inch (Handboek Gereedschap, pag. 238). De zoetvijl wordt gebruikt voor harde metalen en voor het afwerken en, aldus de invuller uit P 219, het polijsten of polieren van metalen. Het blad van de vijl kan verschillende vormen hebben. [N 33, 90; N 64, 53b-c] II-11
zogen, voeden (overg.) de brost geven: dë bròs gééëvə (Nieuwenhagen), də brŏs gééëvə (Nieuwenhagen), stillen (du.): mar.: stillen van de honger; du. stillen: de borst geven  sjtillə (Nieuwenhagen) borstvoeding geven: Een kind aan de borst voeden (minnen, de mem geven, houden). [N 84 (1981)] || gezoogd worden, aan de borst zijn, gezegd van zuigelingen [lodderen, mem lebben] [N 86 (1981)] III-2-2
zolder boven de dorsvloer overden: o ̝ǝvǝr[den] (Nieuwenhagen) De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32] I-6
zomerkleren zomerkleren: zoemerkléjer (Nieuwenhagen) zomerkleren [N 23 (1964)] III-1-3
zon- en feestdagen vierdagen: #NAME?  vīērdààg (Nieuwenhagen), zondag- en feestdagen: zóndig- en fesdaag (Nieuwenhagen), zondagen: #NAME?  zŏndiggə (Nieuwenhagen) Zon- en feestdagen (ledige dagen) . [N 96C (1989)] III-3-3
zondag zondag: dr zóndig (Nieuwenhagen), dər zóndig (Nieuwenhagen) De zondag, dag des Heren. [N 96D (1989)] III-3-3
zondag houden zondag heiligen: dər zóndig hillige (Nieuwenhagen), zondag houden: dr zóndig houwe (Nieuwenhagen), dər zóndig hóóte (Nieuwenhagen), zondag vieren: dər zóndig viēëre (Nieuwenhagen) De zondag houden/vieren/eerbiedigen/heiligen. [N 96D (1989)] III-3-3
zondag voor pinksteren rozenzondag: Rōēëzəzŏndig (Nieuwenhagen) De zondag vóór Pinksteren (Rozenzondag). [N 96C (1989)] III-3-3