e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q117p plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ziekenkaart ziekenkaart: zīkǝkāt (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Maurits]) Verklaring, bewijs van het ziekenfonds dat men ziek is. Zie ook het lemma Verzuimen Wegens Ziekte. [N 95, 918; monogr.] II-5
ziekenlantaarn communielampje: t kemūnielempke (Nieuwenhagen) De lantaarn die door de misdienaars gedragen wordt als Ons Heer naar een zieke wordt gebracht [lanteer]. [N 96D (1989)] III-3-3
ziekenzuster krankenbegijn: ing krankebegieng (Nieuwenhagen), krankenzuster: krankezuster (Nieuwenhagen) Een zuster die zich bezig houdt met de verpleging van zieken [leefdezuster]. [N 96D (1989)] III-3-3
ziekte krankheid: krànkheet (Nieuwenhagen) kwaal [DC 02 (1932)] III-1-2
ziel ziel: de zieël (Nieuwenhagen), zīēël (Nieuwenhagen) De ziel [zieël, zie.l, zeel]. [N 96D (1989)] III-3-3
zielboek dodenlijst: de doeëdeliehs (Nieuwenhagen), dōēëdelīēs (Nieuwenhagen), zielenboek: zīēëlebook (Nieuwenhagen) Het zielenboek, het register van overledenen, wier namen op vaste tijden van de preekstoel werden afgelezen, voorzover de nabestaanden het zielenboekgeld hadden voldaan [zielboek, dodenlijst?]. [N 96B (1989)] III-3-3
zielenheil eeuwige rouw: de ieëwige rów (Nieuwenhagen), zielenheil: zīēëleheil (Nieuwenhagen) Het zieleheil. [N 96D (1989)] III-3-3
zien, kijken zien: zīə (Nieuwenhagen) zien [RND] III-1-1
zijaltaar zijaltaar: dr zieh-altoar (Nieuwenhagen), dr ziehaltoar (Nieuwenhagen), t ziehaltoar (Nieuwenhagen, ... ), ziĕaltaar (Nieuwenhagen, ... ) In een zijbeuk [zijaltaar?]. [N 96A (1989)] || Op het priesterkoor [zijaltaar?]. [N 96A (1989)] III-3-3
zijbeuk zijbeuk: de ziehbeuke (Nieuwenhagen), ziĕbeuk (Nieuwenhagen) De beide zijruimten, links en rechts van het middenschip [zijbeuken?]. [N 96A (1989)] III-3-3