25209 |
windhoos |
windschoer:
(dit is een synoniem voor wiendwörvel - zie ook blz. 679).
wiendschoēr (L210p Venray),
windwervel:
(dit is een synoniem voor wiendscho‰r).
wiendwörvel (L210p Venray)
|
windhoos
III-4-4
|
26064 |
windluiken, waterdeuren |
weerdeuren:
weerdeuren (L210p Venray)
|
De luiken in de kap van de molen aan weerszijden van de askop. De luiken kunnen worden verwijderd waardoor de mogelijkheid ontstaat askop en roeden te bereiken voor inspectie en onderhoud. Zie ook afb. 28. [N O, 31a; A 42A, 60]
II-3
|
25700 |
windmout |
winddroge mout:
winddroge mout (L210p Venray)
|
Groenmout dat onderworpen is aan een inleidend droogproces door middel van buitenlucht. Het mout bevat dan nog tamelijk veel water en kan derhalve moeilijk bewaard worden. Zie de semantische toelichting bij het lemma ''drogen, vooreesten''. Voor het {mout}-gedeelte van de varianten zie men het lemma ''mout''. [N 35, 19]
II-2
|
26021 |
windpeluw |
windpeluw:
windpeluw (L210p Venray)
|
De zware balk in het stormeinde waar de halssteen of het metalen lager voor de molenas op bevestigd is. Zie ook afb. 17. [N O, 28c; N O, 28i; A 42A, 5; monogr.]
II-3
|
25208 |
windstilte |
bladstil (weer):
blad stil (L210p Venray, ...
L210p Venray),
loerachtig weer:
(bijwoordelijke uitdrukking).
loēraechteg waer (L210p Venray),
rustig weer:
räöstig waer (L210p Venray),
windstilte:
wiendstilte (L210p Venray)
|
(wind)stil/triest weer || windstil, zonder wind, gezegd van het weer [blak, stil] [N 81 (1980)] || windstilte, toestand dat er geen wind is [blakte] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33832 |
windzuiger |
windhapper:
winthapǝr (L210p Venray)
|
Paard dat zich bijv. op de rand van een deur of voerbak vastklemt en met een klokkend geluid lucht naar binnen zuigt, die in de plaats van in de longen in de maag terechtkomt. Door te veel lucht in de maag kan het koliek (zie het lemma ''buikkrampen'' (7.4)) krijgen. [JG 1a, 1b; N 8, 62q, 84f en 85; A 48A, 41b en 41c]
I-9
|
21782 |
winkel |
winkel:
winkel (L210p Venray)
|
het huis of een gedeelte van een huis waar koopwaren in het klein worden verkocht [winkel, nering, doening] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21778 |
winkel drijven |
open zijn:
ope zien (L210p Venray)
|
winkel drijven [N 102 (1998)]
III-3-1
|
18434 |
winkelhaak |
winkelhaak:
weŋkelhǭk (L210p Venray),
weŋkǝlhǭk (L210p Venray),
winkelhoak (L210p Venray)
|
Haak waarvan de armen een hoek van 900 vormen. Met de winkelhaak wordt haaks afgetekend en worden werkstukken op hun haaksheid gecontroleerd. Zie ook afb. 2. [N 30, 13a; monogr.] || Rechthoekige scheur in een kledingstuk. Een mogelijk verklaring van het woordtype vijf (c.q. fünf) geeft het WNT (XXI, pag. 536 s.v. ɛvijfɛ 4): ø̄Wat den vorm heeft van een cijfer ɛvijfɛ. Gewest. in het Zuiden als ben. voor een winkelhaak (scheur), die aan een Romeinse V doet denkenø̄.' [N 59, 192b; N 62, 43b; N 62, 43c; Gi 1.IV, 11; MW; S 44; monogr.] || winkelhaak [SGV (1914)]
II-7, II-9, III-1-3
|
22770 |
winnen |
winnen:
winne (L210p Venray)
|
Winnen.
III-3-2
|