e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L210p plaats=Venray

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zagen zagen: zāgǝ (Venray) In het algemeen werken met een zaag. Zie ook het lemma ɛzagerɛ.' [N 50, 88; N 53, 21a; monogr.] II-12
zagerij zagerij: zāgǝrēj (Venray) Bedrijf waar boomstammen tot planken, balken, latten, etc. worden verzaagd. [N 50, 89a; monogr.] II-12
zakbroed zakbroed: zakbrūt (Venray) Virusziekte die alleen de verzegelde larven aantast. De koppen van de aangetaste larven kleuren geel. Na afsterven der larven blijven zakjes met vocht in de cellen achter. Een geheel volk gaat zelden aan deze ziekte ten onder. [N 63, 27] II-6
zakdoek tasneusdoek: teschnĕŭzik (Venray), tèsneuzik (Venray) neusdoek [SGV (1914)] || zakdoek [zakneusdoek, tesneuzik, plak, sjnoefsplak, sjnuutelsplak, seplak, sjnekker] [N 23 (1964)] III-1-3
zakhorloge loge: loeëzje (Venray), zakloge: zàk lōēēzie (Venray) uurwerk dat men aan een ketting in het vestzakje of de broekzak draagt [knol, raap] [N 86 (1981)] III-1-3
zalig zalig: zalig (Venray) zalig [SGV (1914)] III-3-3
zand, zandgrond zand: zant (Venray) Zand is steenstof, een geologische formatie die uit losse, fijne korrels kwarts en glimmer bestaat. Zandgrond is de grondsoort die uit zand bestaat, en is lichte, niet zoʔn vruchtbare grond. Zavel bestaat voornamelijk uit zand met wat lichte klei. [N 27, 40; Wi 52; S 45; L 7, 61a; L 8, 103; N 11, 2f add.; N 18, add.; A 10, 4; Vld.; monogr.] I-8
zandbank bank: baank (Venray) zandbank, hoger gelegen deel van zand in een rivier of meer [bank, zandskel, zandbplaat, visplaat] [N 81 (1980)] III-4-4
zanden zanden: zantǝ (Venray) De kleibol of de binnenkant van de natgemaakte vorm met zand bestrooien. [N 98, 82; monogr.] II-8
zander zander: zantǝr (Venray) Arbeider die speciaal belast was met het zanden van de vormen. De zander kon daarbij op twee manieren te werk gaan: ofwel hij strooide een handvol zand door de vorm, ofwel hij vulde een vorm met zand en gooide de inhoud ervan over in een andere. Deze laatste wijze van werken noemde men stulpen - Geuskens, pag. 60. [monogr.] II-8