24924 |
zandkorrel, korreltje zand |
korreltje:
kôrrelke (L210p Venray),
körrelke zând (L210p Venray)
|
zandkorrel, korreltje zand [zandeke] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
29683 |
zandkruier |
zandkruier:
zantkryjǝr (L210p Venray)
|
lt\r\ zanthɛr\k) en in Q 17 en Q 20 met een reek (rē̜.k). In Q 17 maakte men verder gebruik van een kissel (kes\l), een plank met daaraan een steel bevestigd. De zandkruier zorgde bovendien voor de aanvoer van het zand naar de vormtafel of de steenpers.} zanddroger: zant˱drōg\r L 163a; zandman: zantjman L 322a; zandkruier: za' [monogr.]
II-8
|
29626 |
zandschop |
bats:
bats (L210p Venray),
schup:
sxøp (L210p Venray)
|
Geronde zandschop, gebruikt om de losse kleikruimels op te scheppen. Het woordtype batsje (L 297) duidt een zandschop aan die in de gresbuizenindustrie werd gebruikt. [N 98, 36; monogr.]
II-8
|
24283 |
zanglijster, lijster |
lijster:
liĕster (L210p Venray),
turdus ericetorum
liester (L210p Venray),
merlinglijster:
merlingliester (L210p Venray)
|
lijster [SGV (1914)] || zanglijster (22,5 bekend; gelige, gestippelde borst en buik; broedt in grote parken en bossen; ook trekvogel; nest is van binnen glad en bruin; roep [tsp]; luide roepende zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21403 |
zaniken, zeuren |
neulen:
näöle (L210p Venray),
semmelen:
Van Dale: semmelen, (gew.) 1. treuzelen, dralen, talmen; -2. wauwelen, zeuren; -3. brommen, mopperen.
semmelen (L210p Venray),
zaniken:
sanikke (L210p Venray),
zannike (L210p Venray),
zeuren:
sø͂ͅre (L210p Venray),
zeveren:
zēēvere (L210p Venray),
zèvvere (L210p Venray)
|
langdurig of telkens op dezelfde toon of lastige manier over iets spreken, bijv. om zich te beklagen [zeuren, zaniken, zemelen, nijnaaien, merelen, nosteren, memmen, melken, naaien, moesjanken] [N 87 (1981)] || steeds over een vervelende wijze over iets spreken [semmelen, zeveren, zagen, zemelen, zeuren, zaniken] [N 85 (1981)] || zaniken [SGV (1914)] || zeuren [SGV (1914)]
III-3-1
|
24938 |
zavel, lichte klei |
beekleem:
beekliêem (L210p Venray),
loodzand:
loeëdzând (L210p Venray),
vlei:
vlei (L210p Venray)
|
zand met klei, beekbezinking [zavel] [N 81 (1980)] || zand met kwarts, gele, bruine of grijze aarde [zavel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20164 |
zedelijk slecht meisje |
meisje waar niks aan is:
een meisje waar niks àn is (L210p Venray),
slet:
(nb. een sloerie is een onverzorgde vrouw).
slet (L210p Venray)
|
een zedelijk slecht meisje [wiender, loeder, loopster, kit, duivin, lellebel, sloerie, wats, flauwtoet] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18972 |
zedig |
gewoon:
gewoon (L210p Venray)
|
zich strikt houdend binnen de grenzen van het zedelijk geoorloofde [stil, zedig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19560 |
zeef |
zift:
zift (L210p Venray),
Enne kop as \'n zift hebbe: erg vergeetachtig zijn Iemes ònder \'t zift trekke: iemand financieel bedonderen
zif(t) (L210p Venray),
zij:
\'n Smerrege zeej lót ok génschón water dur: Boze opzet is niet voor eerlijkheid vatbaar
zeej (L210p Venray)
|
vloeistofzeef || zeef [SGV (1914)] || zeef voor vaste stoffen
III-2-1
|
24400 |
zeelt |
zeelt:
WLD
zeelt (L210p Venray)
|
Hoe noemt u de zeelt: het lichaam is gedrongen, een beetje zijdelings samengedrukt. De huid is dik en slijmerig met kleine verborgen schubben, de bek is klein met vlezige lippen en heeft voeldraad in iedere mondhoek. De rugvin is hoog en evenals andere vi [N 83 (1981)]
III-4-2
|