23354 |
zijbeuk |
zijbeuk:
ziejbeuk (L210p Venray),
ziejbeuke (L210p Venray),
zijschip:
zieschepe (L210p Venray),
zieschepen (L210p Venray)
|
De beide zijruimten, links en rechts van het middenschip [zijbeuken?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17644 |
zijde |
zij:
pien ien de zie (L210p Venray),
pien ien de ziej (L210p Venray),
pien in de zie (L210p Venray, ...
L210p Venray),
zie (L210p Venray),
ziej (L210p Venray)
|
zij, zijde (pijn in de zij) [N 07 (1961)] || Zijde, flank: de zijkant van de buik tussen onderste ribben en heup (zijde, lank, flank) [N 84 (1981)]
III-1-1
|
23359 |
zijkapel |
zijaltaar:
ziejaltaor (L210p Venray)
|
Elk van beide zijkapellen van een kruiskerk. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18028 |
zijn neus snuiten |
snuiten:
snuute (L210p Venray)
|
snuiten: zijn neus snuiten [sneuve, snutte] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
19348 |
zijn tevredenheid betuigen |
ergens in groeien:
ergens in gruien (L210p Venray),
groeien:
cf. VD s.v. "groeien"1. (oneig.) ergens in groeien = zich erin verkneukelen, zich verheugen in
gräöie (L210p Venray),
stuiten:
stuute (L210p Venray),
stuutte (L210p Venray)
|
genoegen hebben om het geluk van iemand anders [ergens in gruien, grunselen] [N 85 (1981)] || zijn tevredenheid betuigen, zijn tevredenheid kenbaar maken [stuiten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19221 |
zijn woede luchten |
uitrazen:
uutraoze (L210p Venray)
|
zijn woede proberen kwijt te raken door iets te doen of te zeggen [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23360 |
zijpad |
zijpad:
ziejpad (L210p Venray, ...
L210p Venray),
ziepad (L210p Venray),
ziepei (L210p Venray)
|
Elk van beide zijgangen [zijpad?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24725 |
zijtak |
zijtak:
Veldeke 1979, nr. 1
zie-ták (L210p Venray),
WLD
zietak (L210p Venray)
|
Een zijtak (uittak, bezijden tak). [N 82 (1981)] || Een zijtak (uittak, bezijden tak. [N 82 (1981)]
III-4-3
|
27824 |
zijwand |
bredden:
bretǝr (L210p Venray)
|
Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.]
I-13
|
25318 |
zil, maat van 2500 m2 of kwart bunder |
bunder:
(= 10.000 vierkante meter).
boender (L210p Venray)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 2500 vierkante meter, dat is 1/4 bunder (=10.000 vierkante meter) [zil] [N 91 (1982)]
III-4-4
|