e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L210p plaats=Venray

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zeemlap zeem: ziəm (Venray), zīm (Venray), zeemlap: zieëmláp (Venray), ziəmlap (Venray), zeemleer: zieëmlaer (Venray), zeemsleer: zimslêr (Venray) zeem (leder) [SGV (1914)] || zeemdoek || zeemleer || zeemleren voorwerp waarmee de ruiten worden afgedroogd [DC 15 (1947)] III-2-1
zeepsop sop: sop (Venray, ... ), zeepnat: zieëpnat (Venray), zeepsop: zeejpsop (Venray), zieëpsop (Venray, ... ) Hoe noemt u de oplossing van zeep en water? (zeepsop, zeepnat) [N 104 (2000)] || sop [SGV (1914)] || zeepsop [SGV (1914)] || zeepwater III-2-1
zeer blij blij: bliej (Venray), heel blij: hiēēl blie-j (Venray) zeer blij [frut] [N 85 (1981)] III-1-4
zeer warm weer heet (weer): het (Venray), hitst: hètst (Venray), © slot-t  de hetst (Venray), warmte: waermt (Venray) hitte [SGV (1914)] || hitte, warmte || sterke, overmatige warmte, hoge temperatuur van de lucht [heet, hitte, hitse] [N 81 (1980)] III-4-4
zegel zegeltje: zēgǝlkǝ (Venray) Wasdeksel bij broed en honing. [N 63, 23b] II-6
zegelwas zegelwas: zegelwas (Venray) Was die afkomstig is van de celdeksels of zegels. De kwaliteit hiervan is zeer goed en de kleur blank. De informanten van L 333 en Q 253 merken op dat de zegels niet apart verwerkt worden tot was maar tezamen met andere wasingrediënten. De informant van Q 177 vermeldt dat men als kind de zegelwas mocht uitzuigen maar dat men de bolletjes was, die in de mond achterbleven, eruit moest halen en apart moest leggen. Zegelwas als medicinale toepassing verzacht zware hoestaanvallen bij kinkhoest. [N 63, 132b; N 63, 132a; Ge 37, 172; monogr.] II-6
zegen aan het eind van de mis zegen: zaegen (Venray) De zegen, de benedictie door de priester gegeven aan het eind van de mis. [N 96B (1989)] III-3-3
zegen met het allerheiligste zegen met het allerheiligste: zaegen mit et allerhelligste (Venray) De zegen met het Allerheiligste. [N 96B (1989)] III-3-3
zeggen zeggen: zegge (Venray, ... ) uitspreken; te kennen geven [uiten, uiteren, lossen] [N 87 (1981)] || zeggen [SGV (1914)] || zeggen; ik ben bij de vrouw geweest en heb het tegen haar gezegd; ze zeide, dat ze het ook aan haar dochter zou - [DC 03 (1934)] III-3-1
zeil minderen korten: korten (Venray) Bij oplopende wind de zeilen geheel of gedeeltelijk oprollen om de windvang te verminderen. In l 288b, l 318a en l 320a wordt de term aftrekken gebruikt voor het geheel oprollen van de zeilen, terwijl de benamingen korten (l 245, l 246, l 288, l 318a, l 320a) en inkorten voor het gedeeltelijk minderen van de zeilen gebruikelijk zijn. [N O, 7d; Sche 36; A 42A, 74; N O, 7g] II-3