18874 |
kniezen |
nooit content:
nooit kőͅntent (P120p Alken)
|
Hij is altijd aan t kniezen (ontevreden, morren). [ZND 28 (1938)]
III-1-4
|
17920 |
knijpen |
pitsen:
pitse (P120p Alken, ...
P120p Alken),
pitsen (P120p Alken)
|
die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)] || iemand in de arm nijpen [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
18151 |
knikkebenen |
doorzakken:
doorzakken (P120p Alken)
|
Met doorknikkende knieën lopen (kwakke(le)n, knikken, doorzakken). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
22363 |
knikker |
klits:
klits (P120p Alken),
maai:
Sub meë: kabas (Hasselt) - moï (Diepenbeek) - scheut (Beringen) - scheuit (Bocholt) - mao (Alken) - klits (Spouwen) - huif (Rijkhoven) - sjiethuif (Vlijtingen) - sjietaive (Munsterbilzen) - kassendouw (Nieuwerkerken) - kassendui (Sint-Truiden) - marmel (Maaseik).
mao (P120p Alken)
|
Knikker. || Knikker: de kleine (van steen of glas). [ZND 16 (1934)]
III-3-2
|
22361 |
knikkeren |
klitsen:
kletsə (P120p Alken)
|
Over het knikkerspel: het knikkeren. [N R (1968)]
III-3-2
|
22719 |
knikkeren: met grote knikkers ~ |
kartetsen:
kərtɛsə (P120p Alken)
|
Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)]
III-3-2
|
22364 |
knikkerkuiltje |
kotje:
kuutje (P120p Alken)
|
het holletje in de grond bij t knikkeren [kuil, kuiltje, putje, O, demke] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22471 |
knikkers laten rollen |
trullen:
kuutje trule (P120p Alken)
|
knikkers in een kuiltje gooien [stoeken, stuiten] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22503 |
knikkers laten stuiteren |
botsen:
botse (P120p Alken)
|
knikkers laten stuiteren in het knikkerspel [bonken, kletsen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
17784 |
knipogen |
een oogje pitsen:
en eugske pitse (P120p Alken),
een oogje trekken:
en eugske treke (P120p Alken)
|
knipogen (een oog dichtdoen als teken van verstandhouding) [ZND 28 (1938)]
III-1-1
|