e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Amstenrade

Overzicht

Gevonden: 2103
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bovenlip bovenlip: bauvelup (Amstenrade) bovenlip [DC 01 (1931)] III-1-1
bovenstuk van een jurk bovenlijfje: bovenliefke (Amstenrade) lijfje, bovenstuk van jurk [baskien] [N 24 (1964)] III-1-3
box looprek: nellie lèùpt al in de loopRaek  loopRaek (Amstenrade) box: Nellie loopt al in de box (maar midden in de kamer durft ze nog niet). [DC 39 (1965)] III-2-2
braadpan braadketel: voor vlees  bròodketel (Amstenrade), braadpan: braodpan (Amstenrade), broojpan (Amstenrade) pot, metalen ~ met twee oren; inventarisatie benamingen (bròòjpan, bakpan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || pot, metalen ~; inventarisatie benamingen (tutpot, pappot, trekpot, braajpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
braadworst braadworst: broadwōēsch (Amstenrade) braadworst [N 06 (1960)] III-2-3
braaf braaf: braaf (Amstenrade), brààf (Amstenrade), ee braaf kinjd (Amstenrade) braaf [DC 02 (1932)] || braaf, gezegd van een kind [N 06 (1960)] || met een goed karakter, alles doend zoals het hoort [braaf, gief] [N 85 (1981)] III-1-4
braak breekijzer: brękīzǝr (Amstenrade) Werktuig voor het braken van taai-taai- en peperkoekdeeg. Volgens de informant van L 265 wordt er een gat in de werkbank gemaakt waarin een vierkant ijzer dat rond uitloopt, wordt vastgeschroefd. Via een hefboombeweging wordt dan het deeg gekneed. De informant van K 359 spreekt van een "houten blok waarop een ijzeren lat, ¬± 1m lang, scharnierde". Zie afb. 24. [N 29, 89b; N 29, 89a; monogr.] II-1
braambes bramelen: braomel (Amstenrade, ... ), broomele (Amstenrade), brōͅmələ (Amstenrade) braam(bessen) [RND] || braambes [DC 13 (1945)], [Roukens 03 (1937)] III-4-3
braambessen bramelen: brǭmǝlǝ (Amstenrade) Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c] I-5
braamstruik bramelstruik: broomelstroek (Amstenrade), bramen: WBD\\WLD  brîêm (Amstenrade) braam (struik) [Roukens 03 (1937)] || De doornige struik die vooral op de heide en in de duinen en langs bosranden voorkomt; de vruchten zijn eerst groen, dan rood en als ze rijp zijn zwart (braamstruik, benrik, breemhorst, breemhocht, breemdoren, breembes, braam, breem, doren). [N 82 (1981)] III-4-3