24337 |
kikker |
kwakker:
kwakər (L417p As),
kwakkerd:
kwakkerd (L417p As),
ook in ZND 01u, 121; 14, 001 en 16, 004
kwakkert (L417p As)
|
kikvors [ZND 01 (1922)] || kikvors, puit [RND]
III-4-2
|
24336 |
kikkerdril |
kwakkerdenzaad:
kwakərdəzoͅ.ət (L417p As),
paddengerijs:
padəgəri.s (L417p As)
|
kikkerrit [RND]
III-4-2
|
24467 |
kikkerdril (2, bewerkt) |
(-)gerijs:
padəgəri.s (L417p As),
(-)zaad:
kwakərdəzoͅ.ət (L417p As)
|
kikkerrit [RND]
III-4-2
|
24309 |
kikkervisje |
koelekopje:
kuleköpke (L417p As)
|
kikkervisje
III-4-2
|
20308 |
kind (algemene benaming) |
jong:
jonk (L417p As),
kind:
keindsj (L417p As),
kend (L417p As),
kent (L417p As),
kènd (L417p As, ...
L417p As,
L417p As)
|
kind [ZND 08 (1925)] || kind (een - dopen) [ZND 23 (1937)] || kind; dat kind [ZND 01 (1922)] || kind; mijn lief kind, blijf hier beneden staan, de kwade ganzen bijten u dood [ZND 04 (1924)]
III-2-2
|
20173 |
kind (troetelnaam) |
engeltje:
èngelke (L417p As),
jong:
minne jóng (L417p As),
jongetje:
znd 11, B7
jungskə (L417p As),
kindje:
znd 11, B7
kindje (L417p As),
liefje:
lēveke (L417p As),
znd 11, B7
leveke (L417p As),
mannetje:
min mènneke (L417p As),
znd 11, B7
menneke (L417p As),
meidje:
(als het een vrouw is).
méjteke (L417p As),
schatje:
sjàtteke (L417p As),
vrouwtje:
znd 11, B7
vrouke (L417p As)
|
het liefkozend woord van ouderen voor kinderen [doeleke, dooier, fies, kadolleken, zoeteken, krotte, schijtgat, drulleke, hummel, etc.] [N 87 (1981)] || kind; liefkozend woord tegenover kinderen gebruikt door ouders en volwassenen [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
20190 |
kind van een zus |
gezusterskinder:
gezesterskenner (L417p As)
|
gezusterskinderen [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
23999 |
kinderdoop |
kinderdoop:
kinnerduip (L417p As)
|
Een kinderdoop. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22691 |
kinderfluitje |
feep:
feep (L417p As),
feepje:
Van korenstengel.
fi-jpke (L417p As),
fiepertje:
van koren
fipərkə (L417p As)
|
allerlei namen voor kinderfluitjes; geef ook aan waarvan ze gemaakt zijn en hoe ze heten [nachtegaal, blaasje, feep, moemel, noen] [N 112 (2006)] || Een fluitje gemaakt uit de holle stengel van een paardebloem [fiepertje]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
19382 |
kinderstoel |
kakstoel:
kàkstool (L417p As),
kinderstoeltje:
kénnersteelke (L417p As)
|
Stoel voor kleine kinderen op hoge poten met een armleuning en een tafelblad ervoor, eventueel met een potje onder de zitting (kakstoel, krokstoel, kloef) [N 79 (1979)]
III-2-1
|