31133 |
balstuk |
balstuk:
balstęk (L417p As)
|
Reparatiestukje dat op de bal aangebracht wordt. [N 60, 233c; N 60, 233b]
II-10
|
17716 |
balzak |
zak:
zak (L417p As)
|
balzak, scrotum [zak, beurs] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
21297 |
bandiet |
bandiet:
bàndĭĕt (L417p As),
schobbejak:
sjóbbejàk (L417p As),
schobberd:
sjóbbert (L417p As),
schurk:
sjérk (L417p As)
|
een gewelddadige schurk [bandiet, schobbert, schobbejak, deugniet, boelmaker] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18563 |
bandje over de mouw aan de onderkant |
pat (<fr.):
cfr. WNT: pat (I) [van fr. patte], bet. 2): oneig., als kleermakersterm; ook in den verkl. patje. Een korte strook of lap die met het eene uiteinde aan een deel van het kledingstuk is bevestigd en aan het andere uiteinde door middel van een knoop wordt vastgemaakt.
pat (L417p As)
|
een bandje over de mouw aan de onderkant (pat?) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
19114 |
bang |
bang:
bàng (L417p As, ...
L417p As),
schouw:
sjów (L417p As)
|
een min of meer beredeneerde vrees van iets hebbend [bang, schouw] [N 85 (1981)] || het gevoel van beklemming en vrees, veroorzaakt door een [wezenlijk of vermeend] dreigend onheil of gevaar [angst, schijt, schrik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18848 |
bangerik |
bangerik:
bangerik (L417p As),
bàngerik (L417p As),
boksenschijter:
bóksesji-jter (L417p As),
grootse stinkerd:
Syn. kale of griêtse stinker(d)
griêtse stinkerd (L417p As),
kale, een -:
Syn. kale of griêtse stinker(d)
kale (L417p As),
schijter:
Syn. kale of griêtse stinker(d)
sji-jter (L417p As),
schijterd:
Syn. kale of griêtse stinker(d)
sji-jterd (L417p As),
schijtgat:
Syn. sji-jter
sji-jtgaat (L417p As),
schijtkont:
Syn. sji-jter
sji-jtkònt (L417p As),
schouwe lummel:
sjówe limmel (L417p As),
schouwerik:
sjówerik (L417p As),
schuwe zeiker:
eine sjûwe zeiker (L417p As)
|
bangerik || Bloodaard, bangerik, enz. [ZND 05 (1924)] || een bang iemand || iemand die altijd bang is [bloodaard, coion, bangerik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24299 |
barbeel |
berp:
WBD/WLD
bèrb (L417p As)
|
Hoe noemt u de barbeel: een zoetwatervis. De buikvinnen staan ver achter de borstvinnen, ter hoogte van de rugvin. Het lichaam is lang en slank en de staartvin is diep ingesneden. De bek heeft geen tanden, wel dikke lippen, waarvan de bovenste lange baard [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20181 |
barensweeën |
pijnen:
Ww.: móulentrekke.
de pi-jne (L417p As)
|
Barenswee: periodieke pijnen die voorafgaan aan het baren (poos). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
24120 |
barmsijs |
stompstaartje:
stòmpstertsje (L417p As)
|
barmsijs
III-4-1
|
18173 |
barrevoets |
barrevoets:
baerəvəs (L417p As),
barvoets:
bèrves (L417p As)
|
barrevoets [ZND 01 (1922)] || blootvoets [RND]
III-1-3
|